ECLI:NL:CRVB:2012:BX2225

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5057 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. De appellant, A. te B., had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem geen recht op een WIA-uitkering toekende, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de rechtbank de medische beperkingen van appellant op juiste wijze had beoordeeld en dat de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige zorgvuldig waren opgesteld. Appellant had in hoger beroep aanvullende stukken ingediend, waaronder een verslag van een intake bij de HSK-groep, maar de Raad oordeelde dat deze informatie niet relevant was voor de datum in geding. De Raad concludeerde dat de functies waarvoor appellant geschikt werd geacht, geen belastingen bevatten die zijn mogelijkheden overschreden, zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

10/5057 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 30 juli 2010, 10/490 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 20 juli 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. van Delft, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Delft. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.
OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 24 december 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit dat er per 30 juli 2009 voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is ontstaan, omdat appellant per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Het Uwv heeft het bestreden besluit doen steunen op de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts gedateerd 8 december 2009, de voor appellant opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), gedateerd 22 juni 2009 en de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige gedateerd 22 december 2009.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd niet tot het oordeel kan leiden dat het Uwv het bestreden besluit niet heeft kunnen baseren op de rapportages en de FML vermeld in 1.
3.1. In hoger beroep heeft appellant het oordeel van de rechtbank bedoeld in 2 bestreden. Naar zijn mening dient de Raad de aangevallen uitspraak te vernietigen en zijn beroep alsnog gegrond te verklaren. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant verwezen naar de door hem in beroep ingediende gronden.
3.2. Appellant heeft in hoger beroep overgelegd een verslag van 10 juni 2011 van een intake bij de HSK-groep verricht door de psychologen A.G.A. Migchels en drs. M.J.C. Verheul en een door hem zelf opgesteld commentaar op de juistheid van de FML vermeld in 1.
4.1.1. De Raad overweegt als volgt.
4.1.2. Aan rapportages opgesteld door een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige komt, indien deze rapportages op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn, naar vaste rechtspraak van de Raad een bijzondere waarde toe in die zin, dat het Uwv zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapportages mag baseren.
Zulks betekent echter volgens de vaste rechtspraak van de Raad geenszins dat deze rapportages en het daarop gebaseerde besluit in beroep of in hoger beroep niet aantastbaar zijn. Het is echter gelet op artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht wel aan appellant om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, niet concludent zijn, dan wel dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is.
Het aannemelijk maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, dan wel niet concludent zijn kan geschieden door niet medisch geschoolden.
Voor het aannemelijk maken dat de gegeven beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een regulier medicus noodzakelijk. De Raad wijst op zijn uitspraken van 13 juli 2005, LJN AT9828 en 10 januari 2007, LJN AZ6138.
4.1.3. De rechtbank heeft de door appellant in beroep naar voren gebrachte gronden met betrekking tot de bij hem bestaande beperkingen van medische aard met in achtneming van hetgeen is overwogen in 4.1.2 op juiste wijze besproken en beoordeeld. Uit deze beoordeling en bespreking blijkt dat de rechtbank met juistheid heeft bezien of de bezwaarverzekeringsarts de in bezwaar voorhanden zijnde informatie van de huisarts op juiste wijze in zijn beschouwingen heeft betrokken.
4.1.4. Het in hoger beroep overgelegde verslag vermeld in 3.2 ziet niet op de datum in geding en bevat ook geen relevante informatie over de medische situatie van appellant per die datum. Het verslag leidt de Raad dan ook niet tot een ander oordeel dan waartoe de rechtbank is gekomen.
4.1.5. De eigen opvatting van appellant omtrent de onjuistheid van de FML leidt de Raad evenmin tot een ander oordeel dan waartoe de rechtbank is gekomen, omdat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn opvatting omtrent zijn gezondheidssituatie wordt gedeeld door een medicus.
4.2. Met juistheid is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de functies waarvoor appellant geschikt wordt geacht geen belastingen bevatten die zijn mogelijkheden als weergegeven in de FML bedoeld in 1 te boven gaan.
5.1. Gelet op hetgeen is overwogen in 4.1.2 tot en met 4.2 treft het hoger beroep geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2012.
(getekend) J. Brand.
(getekend) Z. Karekezi
IvR