Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 september 2010, 09/684 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 18 juli 2012
Namens appelante heeft mr. M.H. Klijnstra, advocaat, hoger beroep ingesteld. Appellante heeft nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en op 20 oktober 2010 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
De Raad heeft psychiater dr. H.N. Sno als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. De deskundige heeft op 25 juli 2011 een schriftelijk verslag van zijn onderzoek aan de Raad uitgebracht.
Appellante en het Uwv hebben daarover hun zienswijzen naar voren gebracht.
Bij brief van 9 november 2011 heeft de deskundige op deze zienswijzen gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2012. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Klijnstra. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.B. Heij.
1. Appellante heeft beroep ingesteld tegen een beslissing op bezwaar van 7 januari 2009 (besluit 1) van het Uwv ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Met dat besluit heeft het Uwv zijn besluit van 27 augustus 2008 gehandhaafd, waarbij de WAO-uitkering van appellante met ingang van 28 oktober 2008 is verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de medische grondslag van besluit 1 onderschreven. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen besluit 1 gegrond verklaard, besluit 1 vanwege het ontbreken van een voldoende arbeidskundige grondslag vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak.
3.1. Bij besluit van 20 oktober 2010 (besluit 2) heeft het Uwv ter uitvoering van de aangevallen uitspraak opnieuw beslist op het door appellante gemaakte bezwaar tegen het besluit van 27 augustus 2008. Het Uwv heeft het bezwaar van appellante gegrond verklaard en bepaald dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 28 oktober 2008 moet worden gesteld op 25 tot 35%.
3.2. Besluit 2 wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding. Eerst zal de Raad een oordeel geven over het hoger beroep voor zover dit is gericht tegen de aangevallen uitspraak.
4.1. De door de Raad benoemde deskundige heeft appellante op 17 en 28 juni 2011 onderzocht en heeft bij appellante de diagnose chronische pijnstoornis, gebonden aan psychische factoren, ongedifferentieerde somatoforme stoornis, chronische matige posttraumatische stress stoornis en acculturatie-probleem gesteld. De deskundige heeft zich niet geheel kunnen verenigen met de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van appellante. Hij heeft daarbij aangegeven dat het verschil miniem is. De deskundige heeft appellante met betrekking tot concentreren van de aandacht en verdelen van aandacht beperkt geacht. In verband hiermee heeft de deskundige een minimale aanpassing van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) voorgesteld ten aanzien van concentreren van de aandacht.
4.2. De door de deskundige gebezigde motivering is overtuigend. Het uitgebrachte rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Ook anderszins zijn geen omstandigheden naar voren gekomen die aanleiding geven het rapport niet te volgen.
4.3. Naar aanleiding van het rapport van de deskundige heeft het Uwv geconcludeerd dat er op het aspect concentreren van de aandacht een normale score dient te worden ingevuld, met daarbij de toelichting “concentratie suboptimaal” en heeft de FML op 28 juli 2011 aldus aangepast.
4.4. In zijn reactie van 9 november 2011 heeft de deskundige de conclusie van het Uwv geheel onderschreven.
4.5. De aangepaste FML van 28 juli 2011 en de rapportage van het Uwv van 28 juli 2011 correspondeert met de bevindingen en conclusies van de deskundige. Daaraan doet niet af dat de deskundige het onaannemelijk acht dat appellante in staat zal zijn om een fulltime functie te vervullen. Immers, in de reactie van 9 november 2011 van de deskundige is aangegeven dat het buiten zijn competentie valt om exact aan te geven hoeveel uur per dag en dagen per week een betrokkene in staat is werkzaamheden te verrichten. Evenmin kan worden gesteld dat het FML in het geval van appellante ontoereikend moet worden geacht om haar beperkingen vast te leggen. De algemene opmerking in dit verband in de reactie van 9 november 2011 van de deskundige, mede bezien in het licht van zijn rapport van 25 juli 2011, ondersteunt appellantes opvatting niet.
4.6. Het Uwv heeft, door bijstelling van de FML in hoger beroep, alsnog op juiste wijze rekening gehouden met de concentratieklachten van appellante. Dit brengt mee dat de medische onderbouwing van besluit 1 achteraf bezien niet juist was en dat de rechtbank, achteraf bezien, ten onrechte geen aanleiding heeft gezien tot twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden vernietigd, het beroep dient gegrond te worden verklaard en de beslissing op bezwaar dient te worden vernietigd.
4.7. Vervolgens komt de arbeidskundige grondslag, neergelegd in het besluit van 20 oktober 2010, aan orde. Naar aanleiding van de aangepaste FML van 28 juli 2011 heeft het Uwv geconcludeerd dat de geduide functies op de datum in geding onveranderd geschikt zijn. De geduide functies worden gekarakteriseerd door relatief eenvoudige, routinematige en praktische werkzaamheden. De verschillende deelhandelingen duren kort en volgen elkaar steeds op. Met deze rapportage is afdoende onderbouwd dat appellante, met inachtneming van de in de FML opgenomen beperkingen in verband met haar (concentratie-)klachten, op 28 oktober 2008 in staat was om op de datum in geding de bij deze functies behorende werkzaamheden te verrichten. Gelet op de aan de functies te ontlenen verdiencapaciteit en het voor appellante maatgevende inkomen, is de indeling in de klasse 25 tot 35% juist.
4.8. Het bestreden besluit 2 houdt in rechte stand. Het beroep van appellante tegen dat besluit zal ongegrond worden verklaard.
5. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 1.092,50 voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.736,50.
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 7 januari 2009 gegrond en vernietigt dat besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 20 oktober 2010 ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van € 1.736,50;
- bepaalt dat het Uwv het door appellante in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 150,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H. Bolt en H.G. Rottier als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2012.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) E. Heemsbergen