ECLI:NL:CRVB:2012:BX1984
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- J.J.T. van den Corput
- A.I. van der Kris
- Rechtspraak.nl
Weigering van ZW-uitkering na beëindiging dienstverband tijdens ziekte
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die wegens hartklachten uitviel als onderhoudsmedewerker, had op 14 september 2009 een vaststellingsovereenkomst getekend met zijn werkgever, waarbij zijn dienstverband per 15 november 2009 werd beëindigd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde vervolgens op 15 december 2009 de ziekengelduitkering aan appellant, omdat het dienstverband tijdens ziekte was beëindigd en hij volgens het Uwv onterecht een beroep op de Ziektewet (ZW) had gedaan.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond, waarbij zij oordeelde dat appellant een benadelingshandeling had gepleegd door in te stemmen met de beëindiging van zijn dienstverband, terwijl het ongeschiktheidsrisico al was ingetreden. Appellant stelde in hoger beroep dat hij niet had willen benadelen en dat de druk voor de beëindiging van de overeenkomst van de werkgever kwam. Hij voerde ook aan dat een brief van het Uwv van 25 februari 2010 hem ten onrechte had doen geloven dat hij recht had op een uitkering.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant geen omstandigheden had aangevoerd die erop wezen dat hij geen andere keuze had dan in te stemmen met de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat appellant een benadelingshandeling had gepleegd en dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.