ECLI:NL:CRVB:2012:BX1984

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-20 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ZW-uitkering na beëindiging dienstverband tijdens ziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die wegens hartklachten uitviel als onderhoudsmedewerker, had op 14 september 2009 een vaststellingsovereenkomst getekend met zijn werkgever, waarbij zijn dienstverband per 15 november 2009 werd beëindigd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde vervolgens op 15 december 2009 de ziekengelduitkering aan appellant, omdat het dienstverband tijdens ziekte was beëindigd en hij volgens het Uwv onterecht een beroep op de Ziektewet (ZW) had gedaan.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond, waarbij zij oordeelde dat appellant een benadelingshandeling had gepleegd door in te stemmen met de beëindiging van zijn dienstverband, terwijl het ongeschiktheidsrisico al was ingetreden. Appellant stelde in hoger beroep dat hij niet had willen benadelen en dat de druk voor de beëindiging van de overeenkomst van de werkgever kwam. Hij voerde ook aan dat een brief van het Uwv van 25 februari 2010 hem ten onrechte had doen geloven dat hij recht had op een uitkering.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant geen omstandigheden had aangevoerd die erop wezen dat hij geen andere keuze had dan in te stemmen met de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat appellant een benadelingshandeling had gepleegd en dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

11/20 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 december 2010, 10/1070 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 18 juli 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.A.S. Maduro, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Maduro. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.
OVERWEGINGEN
1. Appellant is op 28 april 2009 wegens hartklachten uitgevallen voor zijn werk als onderhoudsmedewerker/medewerker technische dienst in dienst van [B.V.]. Op 14 september 2009 hebben de werkgever en appellant een vaststellingsovereenkomst gesloten waarbij de dienstbetrekking met ingang van 15 november 2009 is beëindigd.
2. Bij besluit van 15 december 2009 heeft het Uwv aan appellant ziekengeld geweigerd onder overweging dat het dienstverband tijdens ziekte is beëindigd en appellant dus een onnodig beroep op de Ziektwet (ZW) heeft gedaan.
3. Bij besluit van 16 maart 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 december 2009 ongegrond verklaard.
4. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant, door in te stemmen met beëindiging van de dienstbetrekking per 15 november 2009, een benadelingshandeling gepleegd als bedoeld in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW. De rechtbank achtte niet gebleken dat het akkoord gaan met de beëindigingsovereenkomst appellant niet of slechts in mindere mate kon worden verweten, zodat het Uwv terecht blijvend geheel uitkering op grond van de ZW heeft geweigerd. Appellants beroep op een brief van het Uwv van 25 februari 2010 over de uitbetaling van een ZW-uitkering of een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg heeft de rechtbank verworpen, omdat het appellant duidelijk had kunnen zijn dat deze brief niet specifiek voor hem was bedoeld.
5. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald, dat hij het Uwv niet heeft benadeeld of heeft willen benadelen, dat hem geen verwijt kan worden gemaakt omdat het initiatief voor de beëindigingsovereenkomst van de werkgever is uitgegaan, en dat daarbij een zekere druk is uitgeoefend. Appellant heeft ook opnieuw een beroep gedaan op voormelde brief van het Uwv.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1. Hetgeen appellant heeft aangevoerd is geen reden om van het oordeel van de rechtbank, neergelegd in de aangevallen uitspraak, af te wijken en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen niet te onderschrijven.
6.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellant een benadelingshandeling heeft gepleegd. Door in te stemmen met de beëindiging van zijn dienstverband heeft appellant immers zijn recht op loon prijs gegeven op een moment dat het ongeschiktheidsrisico reeds was ingetreden. Dat het initiatief hierbij is uitgegaan van de werkgever en dat daarbij op appellant een zekere druk is uitgeoefend, vormt geen reden om hier geen, dan wel verminderde, verwijtbaarheid aan te nemen. Appellant heeft geen omstandigheden aangevoerd die erop wijzen dat hij redelijkerwijs geen andere keus had dan in te stemmen met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
6.3. Zoals het Uwv heeft uiteengezet, houdt voormelde brief van 25 februari 2010 verband met een wijziging van de registratie in het kader van het Ziektewetsysteem en is deze brief ten onrechte aan appellant verstuurd.
Nu aan appellant bij besluit van 15 december 2009 is meegedeeld dat hij geen recht op ziekengeld had en hem ook geen ziekengeld is uitbetaald, heeft hij aan die brief redelijkerwijs niet de verwachting kunnen ontlenen dat hem niettemin ziekengeld toekwam.
6.4. Uit hetgeen is overwogen onder 6.1 tot en met 6.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.J.T. van den Corput en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2012.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) J.R. Baas
TM