ECLI:NL:CRVB:2012:BX1965

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-117 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor gangbare arbeid in het kader van de Wet WIA

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de maatstaf voor de beoordeling van de geschiktheid voor arbeid de gangbare arbeid is, zoals deze in 2008 is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van appellant op een WIA-uitkering. De Raad stelt vast dat de functie van (beginnend) administratief medewerker als geschikt wordt beschouwd voor appellant, ondanks zijn klachten. De verzekeringsartsen hebben op verantwoorde wijze geconcludeerd dat appellant op de datum in geding in staat was om zijn arbeid te verrichten. De Raad wijst erop dat de eerder geselecteerde functies in het kader van de Wet WIA niet ter discussie staan en dat de acceptatie van een nieuwe ziekmelding door het Uwv niet betekent dat het eerdere besluit is herzien. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/117 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 3 december 2010, 10/363 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 18 juli 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.G. Mostert, juridisch adviseur, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2012. Appellant is in persoon verschenen bijgestaan door mr. Mostert. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R. Spanjer.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft zich eerder, op 6 februari 2006 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ziek gemeld. Per einde wachttijd, 4 februari 2008 is hem een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was te achten. Nadien heeft appellant zich meerdere keren ziek gemeld.
1.2. Appellant heeft zich op 31 maart 2009 wegens diverse klachten, vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de WW ziek gemeld. Op 14 januari 2010 is appellant onderzocht door een verzekeringsarts. Deze arts concludeerde dat appellant met zijn beperkingen in staat kon worden geachte ten minste een van de in het kader van de Wet WIA beoordeling geduide functies, te weten de functie van ‘beginnend administratief medewerker’ te verrichten. Op grond van de bevindingen van de verzekeringsarts is bij besluit van 14 januari 2010 de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant per 18 januari 2010 beëindigd, omdat hij per die datum geschikt werd geacht voor zijn werk.
1.3. Bij besluit van 2 maart 2010 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 14 januari 2010 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft het bestreden besluit doen berusten op de bevindingen van een bezwaarverzekeringsarts, neergelegd in diens rapportage van 24 februari 2010 en 1 maart 2010. Deze bezwaarverzekeringsarts heeft een nieuwe functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, geldend per 18 januari 2010. De bezwaararbeidsdeskundige heeft zijn bevindingen neergelegd in een rapportage van 25 februari 2010 en heeft vastgesteld dat op grond van de nieuwe FML de functie van beginnend administratief medewerker onverkort geschikt was voor appellant.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe op de eerste plaats, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad, overwogen dat het Uwv terecht een van de geduide functies in het kader van de Wet WIA-beoordeling in 2008 als ‘zijn’ arbeid in de zin van artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft aangemerkt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen en hun conclusies onjuist, onzorgvuldig of onvoldoende gemotiveerd te achten. Verder heeft de rechtbank overwogen dat uit de overgelegde gedingstukken niet is gebleken dat er aanwijzingen zijn om tot het oordeel te komen dat appellant op de datum in geding zodanige objectiveerbare beperkingen had, voortvloeiend uit ziekte of gebreken, dat hij zijn arbeid niet kon of mocht verrichten. De omstandigheid dat aan appellant bij besluit van 19 augustus 2010, ingevolge de Wet WIA met ingang van 9 augustus 2010 een Loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) is toegekend, kon daaraan naar het oordeel van de rechtbank niet afdoen.
3. In hoger beroep heeft appellant (samengevat) gesteld dat het Uwv, door een nieuwe ziekmelding van appellant op 8 februari 2010 te accepteren, in feite terug is gekomen van het besluit van 14 januari 2010. Voorts acht appellant van belang dat bij de WIA-beoordeling in juni 2010 gebruik is gemaakt van een FML, opgesteld op 29 juni 2010, die inhoudelijk gelijk was aan de door de bezwaarverzekeringsarts in het kader van het onderhavige geding op 22 februari 2010 opgestelde FML. Ten behoeve van de WIA-beoordeling konden door de arbeidsdeskundige op basis van de FML geen functies worden geduid.
4. De Raad oordeelt als volgt
4.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat in dit geval, waarbij appellant blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd in 2008 bij de beoordeling van de aanspraak van appellant op een WIA-uitkering. Deze concretisering in het kader van de Wet WIA betekent dat een aantal functies ieder afzonderlijk voor de betrokken verzekerde geschikt is geacht. Onder ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19, eerste lid, van de ZW dient te worden verstaan elk van deze functies afzonderlijk. In het onderhavige geval betreft dit de functie van (beginnend) administratief medewerker.
4.2. Naar aanleiding van hetgeen appellant naar voren heeft gebracht inzake de relatie tussen het bestreden besluit en de beoordelingen die ten grondslag hebben gelegen aan de toekenning van de WGA-uitkering bij besluit van 19 augustus 2010, overweegt de Raad dat, naar vaste rechtspraak (zie ondermeer de uitspraken van 12 juli 2006, LJN AY3860, 10 juni 2008, LJN BD4918 en 12 november 2008, LJN BG4669) in een geding als het onderhavige de passendheid van de in het kader van de Wet WIA geselecteerde functies als zodanig niet meer ter discussie staan. De ZW-beoordeling grijpt terug op de eerder, in 2008, geduide functies. Actualisatie van de functiegegevens van de desbetreffende functies is in het kader van de ZW niet aan de orde. De geschiktheid van de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende functie van (beginnend) administratief medewerker is getoetst door de bezwaararbeidsdeskundige Saris, die op inzichtelijke wijze in zijn rapport van 25 februari 2010 tot de conclusie is gekomen dat appellant geschikt is te achten voor deze functie. De omstandigheid dat op een latere datum in het kader van een WIA-beoordeling geen passende functies voor appellant konden worden geduid, kan daaraan niet afdoen.
4.3. Er bestaat geen aanleiding het onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig of onvoldoende compleet te achten. Zij hebben op verantwoorde en inzichtelijke wijze geconcludeerd dat appellant op de datum in geding niet buiten staat was om zijn arbeid te verrichten.
4.4. Anders dan appellant stelt, kan aan de omstandigheid dat het Uwv de nieuwe ziekmelding per 8 februari 2010 heeft geaccepteerd niet de conclusie worden verbonden dat het Uwv daarmee terug is gekomen van het primaire besluit van 14 januari 2010. Dat de nieuwe ziekmelding binnen een periode van vier weken na de hersteldverklaring per 18 januari 2010 heeft plaats gevonden, kan daaraan niet af doen. Opgemerkt wordt nog dat het Uwv appellant weliswaar per 8 februari 2010 administratief geaccepteerd heeft in de ZW, maar dat de verzekeringsarts Lemlijn, die appellant naar aanleiding van zijn laatstgenoemde ziekmelding op 9 maart 2010 heeft gezien, geconcludeerd heeft dat appellant geschikt blijft voor de geduide functies, met name de administratief medewerker.
5. Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
6. Er zijn geen gronden aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.J.T. van den Corput en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2012.
(getekend) Ch. van Voorst.
(getekend) J.R. Baas.
IvR