Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 25 juni 2010, 10/47 (aangevallen uitspraak)
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
Datum uitspraak: 17 juli 2012
Namens appellant heeft mr. R. van Asperen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Nadien heeft mr. B. van Dijk zich als gemachtigde van appellant gesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 5 juni 2012. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), naar de norm voor een alleenstaande.
1.2. Op 7 november 2005 is appellant in het kader van een re-integratietraject bij Kliq, gestart met een opleiding tot rijinstructeur. Appellant heeft deze opleiding in februari 2006 moeten staken vanwege een ongeval en een ziekenhuisopname. Het college heeft appellant op 21 november 2007 mondeling meegedeeld dat de opleiding is beëindigd omdat de verkeersrijschool de opleiding niet langer aanbiedt en appellant de Nederlandse taal onvoldoende beheerst om de opleiding met succes af te ronden.
1.3. Op 20 november 2008 heeft appellant het college verzocht om toestemming om een opleiding tot rijinstructeur te mogen doen. Bij besluit van 3 december 2008 heeft het college het verzoek van appellant afgewezen op de grond dat de opleiding niet noodzakelijk wordt geacht voor zijn inschakeling op de arbeidsmarkt. Appellant heeft deze opleiding eerder gevolgd en toen is gebleken dat appellant de Nederlandse taal onvoldoende beheerst om deze opleiding succesvol te doorlopen.
1.4. Hangende het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 december 2008 heeft het college aan Aob Compaz verzocht een onderzoek in te stellen naar het taalniveau van appellant en zijn mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Appellant heeft aan de eerste oproep van Aob Compaz geen gevolg gegeven vanwege verblijf in het buitenland waarvan hij bij het college geen melding had gemaakt. Appellant is bij de tweede oproep van Aob Compaz 45 minuten te laat verschenen, waardoor een af te leggen toets geen doorgang kon vinden. Vervolgens is appellant opgeroepen voor een gesprek op 25 juni 2009 met zijn consulent inburgering en werk. Appellant is toen niet verschenen.
1.5. Bij besluit van 29 december 2009 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 3 december 2008 ongegrond verklaard. Het college heeft de conclusie dat het taalniveau van appellant onvoldoende is om de opleiding tot rijinstructeur af te ronden gebaseerd op informatie van Kliq uit 2005, op informatie van de verkeersrijschool waar appellant eerder de opleiding had gevolgd en op gesprekken met appellant. Het komt volgens het college voor risico van appellant dat het onderzoek naar zijn taalniveau bij Aob Compaz geen doorgang kan vinden, aangezien appellant zijn afspraken niet is nagekomen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat het college is teruggekomen van een eerder positief oordeel over zijn taalniveau. Zijn huidige taalniveau is slechts beoordeeld op basis van gesprekken met medewerkers van het college. Het taalniveau van appellant had moeten worden onderzocht door een deskundige. De afwezigheid van appellant bij het eerste gesprek met Aob Compaz is te verklaren door een verblijf in het buitenland.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand van de gemeente Groningen heeft een persoon die algemene bijstand ontvangt aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Op grond van het tweede lid van dat artikel betrekt het college bij zijn oordeel over de noodzaak om een voorziening aan te bieden de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling van de belanghebbende.
4.2. Uit de informatie van de verkeersrijschool komt naar voren dat de Nederlandse taal van appellant door de verkeersrijschool onvoldoende is bevonden om de opleiding tot rijinstructeur met succes af re ronden. Deze conclusie vindt steun in de bevindingen die zijn opgenomen in een rapport van Kliq van 11 maart 2005. Hierin wordt geconcludeerd dat appellant nog veel moeite heeft met de taal. Uit het voorgaande volgt dat, in tegenstelling tot hetgeen appellant heeft aangevoerd, het taalniveau niet enkel is vastgesteld op basis van gesprekken met medewerkers van het college.
4.3. Als gevolg van aan appellant toe te rekenen omstandigheden heeft het college het actuele taalniveau van appellant niet nader kunnen vaststellen. Het lag op de weg van appellant om bij het college te melden dat hij in het buitenland verbleef, opdat Aob Compaz daar bij de eerste oproep mee rekening zou kunnen houden. Voorts had appellant tijdig gehoor moeten geven aan de tweede oproep van Aob Compaz en gehoor moeten geven aan de oproep voor een gesprek met de consulent inburgering en werk. Dat hij een geldige reden had om dat niet te doen, heeft appellant niet aannemelijk gemaakt.
4.4. Appellant heeft voorts aangevoerd dat het college voorafgaand aan de reeds gevolgde en door een ongeval afgebroken opleiding tot rijinstructeur geen reden heeft gezien om toen de gevraagde voorziening te weigeren. Deze omstandigheid brengt echter niet mee dat het college positief op zijn aanvraag van 20 november 2008 had moeten beslissen. De verkeersrijschool heeft het college te kennen gegeven dat de opleiding voor appellant, gelet op diens taalniveau, te hoog gegrepen was, hetgeen het college op 21 november 2008 mondeling aan appellant heeft meegedeeld. Pogingen van het college om naar aanleiding van het bezwaarschrift van appellant zijn taalniveau nader te laten bepalen door een onafhankelijke deskundige zijn gestrand om redenen die voor risico van appellant komen.
4.5. Gelet op hetgeen onder 4.2 tot en met 4.4 is overwogen is het college bij zijn beoordeling of de opleiding tot rijinstructeur een noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling is, de grenzen van een redelijke wetsuitleg niet te buiten gegaan. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.J.A. Kooijman en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2012.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) J.M. Tason Avila