Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 13 december 2010, 10/375 (aangevallen uitspraak)
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
Datum uitspraak: 17 juli 2012
Namens appellant heeft mr. F. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is gevoegd met de zaken met de reg.nrs. 10/2873, 11/610 en 11/611 tussen dezelfde partijen. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bakker. Het college heeft zich, zoals tevoren bericht, niet laten vertegenwoordigen. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. In verband met een onderzoek naar de uitkeringssituatie van appellant is appellant bij brief van 15 september 2009 opgeroepen voor een gesprek bij de Dienst Sociale Zaken en Werk (DSW) op 21 september 2009. Appellant diende onder meer afschriften van bank-, giro- en spaarrekeningen van de laatste drie maanden mee te nemen. Appellant heeft aan die oproep voldaan en heeft afschriften ingeleverd, maar niet de afschriften vanaf 13 augustus 2009.
1.2. Bij besluit van 23 september 2009 heeft het college het recht op bijstand met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) ingaande 21 september 2009 opgeschort. Daarbij is appellant in de gelegenheid gesteld de ontbrekende bankafschriften tot 1 oktober 2009 bij de DSW in te leveren. Appellant is daarbij tevens gewezen op de mogelijkheid dat zijn uitkering wordt beëindigd indien hij de gevraagde bankafschriften niet vóór 1 oktober 2009 inlevert. Appellant heeft van de hem gegeven gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.3. Bij besluit van 2 oktober 2009 heeft het college de bijstand op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB met ingang van 21 september 2009 ingetrokken.
1.4. Bij besluit van 2 maart 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen de besluiten van 23 september 2009 en 2 oktober 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de WWB kan het college, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten. Artikel 54, tweede lid, van de WWB bepaalt dat het college aan de belanghebbende mededeling doet van de opschorting en hem uitnodigt binnen een door hem te stellen termijn het verzuim te herstellen.
4.2. Appellant heeft aangevoerd dat de bankafschriften over de periode vanaf 13 augustus 2009 niet noodzakelijk waren voor het vaststellen van het recht op bijstand. Zijn financiële situatie was namelijk slecht en dat was bij het college reeds bekend, met name gelet op de achtereenvolgende maatregelen, bestaande in verlagingen van de bijstand met 100%, vanaf 4 augustus 2009, aldus appellant. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de desbetreffende bankafschriften van belang waren voor de verlening van bijstand en dat de financiële situatie van appellant niet aan het opvragen van die bankafschriften in de weg kon staan. De enkele omstandigheid dat appellant in de hier van belang zijnde periode feitelijk geen bijstand ontving, laat onverlet dat appellant wel recht op bijstand had en dat voor hem de inlichtingenverplichting gold. Door de gevraagde gegevens niet te verstrekken heeft het college niet de mogelijkheid te beoordelen of appellant nog (volledig) recht op bijstand heeft.
4.3. Uit wat onder 4.2 is overwogen volgt dat appellant verwijtbaar heeft verzuimd de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens te verstrekken. Aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB is dan ook voldaan. In wat appellant heeft aangevoerd wordt geen grond gezien voor het oordeel dat het college in redelijkheid niet tot opschorting mocht overgaan
4.4. Ten aanzien van de intrekking van de bijstand staat vast dat appellant van de mogelijkheid om de ontbrekende bankafschriften alsnog vóór 1 oktober 2009 bij de DSW in te leveren, geen gebruik heeft gemaakt. Appellant heeft evenmin uitstel gevraagd van de hem gegeven hersteltermijn. Hiermee is gegeven dat ook aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB is voldaan. In wat appellant heeft aangevoerd wordt geen grond gezien voor het oordeel dat het college in redelijkheid niet tot intrekking mocht overgaan
4.5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
4.6. Aangezien het hoger beroep niet slaagt, wordt het verzoek van appellant om het college te veroordelen tot vergoeding van schade afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en W.H. Bel en A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2012.