ECLI:NL:CRVB:2012:BX1268

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4834 BBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van lening voor bedrijfskapitaal na verstrijken uitstel van betaling

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een lening voor bedrijfskapitaal door het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen aan appellant, A. te B. Appellant had in 2005 een lening van € 30.000,-- ontvangen op basis van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Deze lening was verstrekt met de verplichting tot aflossing in maandelijkse termijnen en onder begeleiding van FBA Adviesgroep. In 2009 werd appellant uitstel van betaling verleend tot 1 augustus 2009, maar na het verstrijken van deze termijn zonder betaling, vorderde het college de lening terug. Appellant ging in beroep tegen deze terugvordering, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond. Appellant stelde dat FBA niet als deskundige kon worden aangemerkt en dat de rechtbank het advies van FBA ten onrechte marginaal had getoetst. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de beroepsgronden van appellant niet betrekking hadden op de financiële consequenties van de terugvordering, maar op de advisering door FBA. De Raad bevestigde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, aangezien appellant niet had aangetoond dat de terugvordering onaanvaardbare gevolgen voor hem had. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

10/4834 BBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 juli 2010, 10/343 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen (college)
Datum uitspraak: 3 juli 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.W.E. Vermeer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Vermeer. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 6 juli 2005 heeft het college appellant op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) bijstand voor de voorziening in bedrijfskapitaal toegekend voor zijn startende onderneming tot een bedrag van € 30.000,-- in de vorm van een rentedragende geldlening. Het college heeft zich bij de totstandkoming van dit besluit laten adviseren door FBA Adviesgroep (FBA). In dit besluit is een verplichting opgenomen voor appellant om gedurende het eerste jaar na de start van het bedrijf begeleiding door FBA te aanvaarden. Voorts is een verplichting opgenomen tot aflossing van de geldlening en de verschuldigde rente in gelijke termijnen van € 625,-- per maand, voor het eerst op 1 juni 2006. Appellant heeft hiertoe een schuldbekentenis getekend op 27 juni 2005.
1.2. Bij brief van 17 februari 2009 is aan appellant op grond van artikel 41, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bbz 2004 uitstel van betaling verleend tot 1 augustus 2009. Bij brief van 27 augustus 2009 heeft het college aan appellant meegedeeld dat indien hij niet aan zijn terugbetalingsverplichting voldoet, de lening en achterstallige rente direct opeisbaar zijn en worden teruggevorderd.
1.3. Bij besluit van 22 oktober 2009 heeft het college de lening voor het bedrijfskapitaal met de berekende rente van appellant teruggevorderd op de grond dat de periode van uitstel van betaling voor de aflossing van de geldlening en de rente op 1 augustus 2009 is verstreken en er geen betaling is ontvangen.
1.4. Bij besluit van 11 december 2009 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 22 oktober 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft, samengevat, aangevoerd dat FBA niet kan worden aangemerkt als deskundige instantie en dat FBA had moeten aangeven dat de keuze van de franchisegever risicovol was. Volgens appellant heeft de rechtbank het advies van FBA ten onrechte marginaal getoetst, had de rechtbank tot de conclusie moeten komen dat de dubbelrol van FBA - beoordelen en adviseren - FBA diskwalificeerde en verlangt de rechtbank ten onrechte van appellant dat hij zelf om nader advies had moeten vragen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op grond van artikel 41, vierde lid, van het Bbz 2004 zijn de lening en de eventueel achterstallige rente terstond opeisbaar en worden deze teruggevorderd, indien blijkt dat de zelfstandige duurzaam niet aan de verplichtingen kan voldoen, of indien de periode van drie jaar bedoeld in het tweede lid is verstreken. Op grond van artikel 44, tweede lid, van het
Bbz 2004 kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
4.2. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 12 mei 2009, LJN BI3834) kunnen dringende redenen als bedoeld in artikel 44, tweede lid, van het Bbz 2004 slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid en/of financiële consequenties van een terugvordering voor de belanghebbende. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt.
4.3. Tegen het in 1.1 vermelde besluit van 6 juli 2005 heeft appellant geen bezwaar gemaakt. Niet in geschil is dat is voldaan aan de in artikel 41, vierde lid, van het Bbz 2004 neergelegde voorwaarde voor terugvordering van de bij dat besluit toegekende lening voor bedrijfskapitaal.
4.4. Voor zover appellant met hetgeen hij in hoger beroep heeft aangevoerd heeft willen betogen dat zich in zijn geval dringende redenen voordoen als bedoeld in artikel 44, tweede lid, van het Bbz 2004, slaagt dit betoog niet. De beroepsgronden betreffen uitsluitend de advisering van FBA bij de toekenning van de lening voor bedrijfskapitaal en de in het besluit van 6 juli 2005 opgenomen voorwaarde dat appellant zich door FBA moet laten begeleiden. De beroepsgronden zien dus niet op de gevolgen - de onaanvaardbaarheid en/of financiële consequenties - van de terugvordering voor appellant, maar op de oorzaak van de terugvordering. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad dan ook geen dringende redenen op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten worden afgezien.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en J.P.M. Zeijen en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2012.
(get.) W.F. Claessens.
(get.) J. van Dam.
HD