ECLI:NL:CRVB:2012:BX1266

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-2665 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inhouding bijstandsuitkering wegens niet aangetoond contant aflossen vordering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, A. te B., ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had een bedrag van € 46,76 ingehouden op de bijstand van appellant voor de maanden augustus en september 2007, omdat er geen bewijs was van contante betaling van een vordering. Appellant stelde dat hij het openstaande saldo van € 828,81 op 3 september 2007 contant had afgelost en verwees naar een uitkeringsspecificatie van 29 augustus 2007 als bewijs. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van het college ongegrond verklaard.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Het verzoek van appellant om M. Groen, een medewerker van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid, als getuige te horen, werd afgewezen. De Raad oordeelde dat de inhoudingen op de bijstand als besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht moeten worden aangemerkt. De uitkeringsspecificatie die appellant aanvoerde als bewijs voor de contante betaling, werd niet als voldoende bewijs beschouwd, omdat deze niet aantoont dat het resterende saldo daadwerkelijk contant was voldaan. De datum op de specificatie lag bovendien vóór de gestelde betalingsdatum.

Uiteindelijk concludeerde de Raad dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 juli 2012.

Uitspraak

10/2665 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 maart 2010, 09/709 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 3 juli 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.R. Dill, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. D. Schaap, advocaat, en opvolgend gemachtigde van appellant. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. van Lunteren.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2 Ter zake van een vordering op appellant heeft het college over de maanden augustus en september 2007 een bedrag van € 46,76 ingehouden op de bijstand van appellant.
1.3. Bij besluit van 21 januari 2009 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen de inhoudingen over de in 1.2 genoemde maanden ongegrond verklaard. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat niet is gebleken dat de vordering contant is afgelost en dat terecht en op juiste gronden maandelijks een aflossingsbedrag wordt ingehouden op de uitkering.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep, samengevat, aangevoerd dat hij op 3 september 2007 het nog openstaande saldo van de vordering tot een bedrag van € 828,81 wel contant heeft afgelost. Hij verwijst daartoe naar een op 29 augustus 2007 gedateerde uitkeringsspecificatie. Volgens appellant heeft hij deze van M. Groen van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Groen) als bewijs van betaling ontvangen. Appellant heeft de Raad verzocht om deze medewerker als getuige te horen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De beschikbare gegevens geven geen aanleiding om Groen als getuige te horen. Het daartoe strekkende verzoek van appellant wordt daarom afgewezen.
4.2. De rechtbank is er terecht van uitgegaan dat de inhoudingen over de maanden augustus en september 2007 als besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht moeten worden aangemerkt. Vergelijk de uitspraak van de Raad van 17 augustus 2007, LJN BN6011.
4.3. Voor de stelling van appellant dat het nog openstaande saldo van de vordering op 3 september 2007 is afgelost door middel van contante betaling kan de door appellant aangeleverde uitkeringsspecificatie niet als bewijs dienen, reeds omdat op deze specificatie een datum is vermeld die is gelegen v??r 3 september 2007, namelijk 29 augustus 2007. Bovendien is op de desbetreffende uitkeringsspecificatie niet vermeld dat appellant het resterende saldo van de vordering ten bedrage van € 828,81 contant heeft voldaan en heeft de gestelde ontvanger van dat bedrag, Groen, daarop niet getekend voor de ontvangst van dat bedrag. Appellant heeft geen andere documenten overgelegd waaruit de gestelde aflossing van de vordering blijkt.
4.4. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en J.P.M. Zeijen en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2012.
(get.) W.F. Claessens.
(get.) J. van Dam.
HD