ECLI:NL:CRVB:2012:BX1253

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1392 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling procesbelang en rechtmatigheid van zorgindicatie onder de AWBZ

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Breda, waarin het beroep van appellant niet-ontvankelijk werd verklaard wegens onvoldoende procesbelang. Appellant, die lijdt aan psychische problemen en scoliose, had een aanvraag ingediend voor verlenging van zijn indicatie voor individuele begeleiding onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat appellant in de periode in geding wel degelijk zorg heeft genoten in de vorm van begeleiding. Dit blijkt uit overgelegde facturen en gegevens die aantonen dat appellant in de relevante periode begeleiding heeft ontvangen.

De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep tegen het besluit van 13 januari 2012 ongegrond. Dit besluit van het CIZ, dat de indicatie voor begeleiding individueel (klasse 3) alsnog heeft gehonoreerd, is in overeenstemming met de aanvraag van appellant. De Raad benadrukt dat het inhoudelijke oordeel van de Raad ook relevant kan zijn voor toekomstige aanvragen van appellant om vergelijkbare zorg. De proceskosten van appellant worden vergoed door CIZ, en het griffierecht wordt eveneens vergoed. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met R.M. van Male als voorzitter en H.J. de Mooij en J.L.P.G. van Thiel als leden.

Uitspraak

11/1392 AWBZ
12/554 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 19 januari 2011, 10/3045 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellant
en
de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: CIZ)
Datum uitspraak: 11 juli 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.D. Geraads, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2012. Voor appellant is mr. Geraads verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.E. Heuvelman.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is bekend met psychische problemen, de meest recente diagnose is schizofrenie. Voorts heeft appellant scoliose met rugklachten. Met toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ) is appellant bij besluit van 15 januari 2009 over de periode van 19 december 2008 tot en met 1 juli 2009 geïndiceerd voor begeleiding individueel (klasse 3), waarbij als doel is gesteld de toeleiding naar behandeling vanuit het tweede compartiment en diagnostiek.
1.2. Op 19 juni 2009 heeft appellant op grond van het bepaalde bij en krachtens de AWBZ een aanvraag ingediend voor verlenging van de indicatie begeleiding individueel (klasse 3).
1.3. Bij besluit van 30 juli 2009 heeft CIZ de aanvraag van 19 juni 2009 afgewezen, omdat er geen sprake is van een duidelijke diagnose. Indien na onderzoek een diagnose is gesteld door een arts kan appellant een nieuwe aanvraag om zorg indienen.
1.4. Bij besluit van 14 juni 2010 heeft CIZ het bezwaar tegen het besluit van 30 juli 2009 ongegrond verklaard. CIZ heeft zich onder verwijzing naar het rapport van medisch adviseur R.W. Haneveld, arts M&G, van 31 mei 2010, op het standpunt gesteld dat appellant gezien zijn matige beperkingen, lopende behandeling en coaching in staat wordt geacht om zelfstandig te kunnen functioneren. Voorts heeft CIZ gesteld dat onderzoek en behandeling vanuit het tweede compartiment voorliggend is op zorg ingevolge de AWBZ.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard wegens onvoldoende procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat appellant in de periode in geding van 1 juli 2009 tot 15 juli 2010 enige vorm van begeleiding heeft gehad en dat appellant bij een gegrond verklaring van het beroep niet een alsnog toegekend persoonsgebonden budget kan aanwenden voor het inkopen van begeleiding over de voornoemde periode.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Bij besluit van 13 januari 2012 heeft CIZ het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 juli 2010 alsnog gegrond verklaard en het besluit van 14 juni 2010 ingetrokken. Appellant wordt geïndiceerd voor begeleiding individueel (klasse 3). De Raad merkt dit besluit aan als een besluit dat op grond van de artikelen 6:18, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht mede in de beoordeling moet worden betrokken.
4.2. In hoger beroep dient te worden vastgesteld of de rechtbank het beroep van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
4.3. Voor de beoordeling van het procesbelang van appellant is allereerst relevant dat ter zitting van de Raad namens appellant is meegedeeld dat hij in de periode in geding van 1 juli 2009 tot 15 juli 2010 wel zorg heeft genoten in de vorm van begeleiding. Dit wordt bevestigd door de in hoger beroep overgelegde factuur van M.J.P.M. Rombouts te Dongen voor ondersteunende begeleiding in de periode van 1 juli 2009 tot en met 1 oktober 2009 en het overzicht van data van 28 februari 2011, waaruit blijkt dat in de periode van 1 juli 2009 tot 1 januari 2011 sprake was van begeleiding door Richard Krebber M.A. Adviesbureau. Voorts is voor de beoordeling van het procesbelang van appellant de uitspraak van de Raad van 9 februari 2011, LJN BP3990, relevant. In deze uitspraak is neergelegd dat een belang van een betrokkene bij een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van een besluit ook kan zijn gelegen in de omstandigheid dat het inhoudelijke oordeel van de Raad kan worden betrokken bij eventuele toekomstige aanvragen van die betrokkene om - vergelijkbare - zorg ingevolge de AWBZ. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De Raad zal, met vernietiging van de aangevallen uitspraak en doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep tegen het besluit van 13 januari 2012 beoordelen.
4.4. Met het besluit van 13 januari 2012 is het verzoek van appellant om verlenging van de bij besluit van 15 januari 2009 geïndiceerde zorg, begeleiding individueel (klasse 3), alsnog gehonoreerd. Het besluit van 13 januari 2012 is daarmee geheel in overeenstemming met hetgeen appellant met zijn aanvraag heeft beoogd. Een eerst na afgifte van het bestreden besluit gedaan verzoek om verhoging van het aantal geïndiceerde uren kan in het onderhavige geval om die reden geen rol spelen. Het beroep tegen het besluit van 13 januari 2012 dient derhalve ongegrond te worden verklaard.
5. CIZ zal worden veroordeeld in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 874,-- in beroep en € 874,-- in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 13 januari 2012 ongegrond;
Veroordeelt CIZ in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.748,--, te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat CIZ aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 157,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en H.J. de Mooij en J.L.P.G. van Thiel als leden, in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2012.
(get.) R.M. van Male.
(get.) J. van Dam.
HD