ECLI:NL:CRVB:2012:BX1215

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/2960 WIA + 11/5278 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de loonsanctie en herstelmogelijkheden in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een loonsanctie die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was opgelegd aan de werkgever van appellant, A. te B. De loonsanctie was opgelegd omdat de werkgever niet had voldaan aan haar re-integratieverplichtingen. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van het Uwv gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, omdat er geen sprake was van de uitzonderingsmogelijkheden om met terugwerkende kracht ten nadele van een betrokkene van een eerder genomen besluit terug te komen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat het bestreden besluit niet in stand kon blijven, omdat de wachttijd en het tijdvak waarin de loonbetalingsverplichting was verlengd, reeds waren verstreken. Hierdoor was de werkgever de mogelijkheid tot herstel ontnomen. De Raad benadrukte het herstelkarakter van de loonsanctie, zoals neergelegd in de Wet WIA, en concludeerde dat de loonsanctie niet langer kon worden gehandhaafd. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/2960 WIA + 11/5278 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 april 2011, 10/3488 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 11 juli 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.G. Volbeda, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Trigion Beveiliging B.V, werkgeefster van appellant, heeft zich als derde belanghebbende in de procedure gesteld.
Op 24 mei 2011 heeft het Uwv een nader besluit op bezwaar genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 30 mei 2012. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.B. Heij.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 2 maart 2009 heeft het Uwv het tijdvak waarin appellant jegens zijn werkgeefster recht heeft op loon tijdens ziekte, verlengd met 52 weken. Die verlenging - ook wel loonsanctie genoemd - is opgelegd in aansluiting van de afloop van de wachttijd van 104 weken, omdat werkgeefster niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen, nu zij - ook na de gelegenheid te hebben gekregen het verzuim te herstellen - zonder geldige reden heeft nagelaten het plan van aanpak re-integratie en het eindverslag van het plan van aanpak over te leggen. Bij het opleggen van de loonsanctie heeft het Uwv toepassing gegeven aan artikel 25, negende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), in verbinding met artikel 65 van die wet.
1.2. Nadat werkgeefster op 11 maart 2009 alsnog de ontbrekende stukken heeft overgelegd en daarmee de administratieve tekortkoming heeft hersteld, heeft het Uwv bij besluit van 7 september 2009, onder verwijzing naar de rapportage van een arbeidsdeskundige van 30 juni 2009, de loonsanctie gehandhaafd, omdat door werkgeefster zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht en daarmee de tekortkoming niet was hersteld. Werkgeefster heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 18 februari 2010 (bestreden besluit 1) is het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en is de loonsanctie bekort met vijf maanden en vijf dagen, zijnde de periode waarover het Uwv de termijn zoals genoemd in artikel 25, dertiende lid, van de Wet WIA heeft overschreden. Appellant heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep bij de rechtbank ingesteld.
1.3. Hangende het beroep heeft het Uwv een nader besluit van 23 juli 2010 genomen (bestreden besluit 2). Hierbij is het bestreden besluit 1 ingetrokken, omdat gebleken was dat de loonsanctie ten onrechte is bekort nu naast de overschrijding van de beslistermijn niet tevens sprake was van herstel van de - inhoudelijke - tekortkoming in de re-integratieverplichtingen. Bij bestreden besluit 2 is het bezwaar tegen het besluit van 7 september 2009 alsnog ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit 2 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat in het onderhavige geval geen sprake is van een van de twee uitzonderingsmogelijkheden om met terugwerkende kracht ten nadele van een betrokkene van een eerder genomen besluit terug te komen. De rechtbank was bovendien van oordeel dat het bestreden besluit 2 zich niet verdraagt met het herstelkarakter van de loonsanctie. Appellant is tegen die uitspraak in hoger beroep gekomen.
3. Het Uwv heeft op 24 mei 2011 een nader besluit op bezwaar genomen. In dat besluit is aangegeven dat in de uitspraak van de rechtbank waarbij het bestreden besluit 2 is vernietigd, wordt berust. Volgens het Uwv leidt dit ertoe dat de loonsanctie, opgelegd aan werkgeefster, wordt bekort tot 4 november 2009 en appellant per gelijke datum een loongerelateerde uitkering ingevolge de Wet WIA krijgt toegekend.
4. Naar aanleiding van hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht, komt de Raad tot de volgende beoordeling.
4.1. Zoals door de Raad uiteengezet in zijn uitspraak van 18 november 2009, LJN BK3717, is de systematiek van de loonsanctie, zoals neergelegd in artikel 25, negende lid, van de Wet WIA, tot stand gekomen bij de nota van wijziging van de Aanpassings- en verzamelwet Wet WIA (TK 2005-2006, 30 318, nr. 6, pag. 18). Blijkens de nota van wijziging is de voorheen bestaande systematiek vervangen door een systeem waarin het herstelkarakter van de loonsanctie meer wordt benadrukt. Daartoe heeft de wetgever gekozen voor een systeem waarin de duur van de sanctie wordt afgestemd op de tijd die nodig is om bepaalde achterwege gebleven activiteiten alsnog te verrichten of bepaalde omissies te herstellen. Dat komt tot uitdrukking in artikel 25, negende, tiende en veertiende lid, van de Wet WIA, waaruit volgt dat de loonsanctie vóór de afloop van de wachttijd wordt opgelegd opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van bepaalde verplichtingen of re-integratie-inspanningen kan herstellen en waaruit blijkt dat de loonsanctie eindigt indien de werkgever die tekortkoming daadwerkelijk herstelt.
4.2. Reeds uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit 2 niet in stand kan blijven aangezien ten tijde van bestreden besluit 2 niet alleen de wachttijd maar ook het tijdvak waarin de loonbetalingsverplichting was verlengd, reeds was verstreken. De werkgever werd zodoende de mogelijkheid tot herstel (na 4 november 2009) ontnomen. Het hoger beroep slaagt niet zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J. Riphagen en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2012.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) E.M. Heemsbergen
TM