ECLI:NL:CRVB:2012:BX1124

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4619 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing aanvraag bijstandsverlening op basis van woonsituatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Hengelo tegen een uitspraak van de rechtbank Almelo. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de aanvraag van betrokkene om bijstand ten onrechte was afgewezen. Betrokkene had op 8 april 2009 een aanvraag ingediend voor algemene bijstand en bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De gemeente Hengelo had echter twijfels over de woonsituatie van betrokkene en had daarom een huisbezoek willen afleggen. Betrokkene weigerde echter medewerking aan dit huisbezoek, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er voldoende reden was voor de gemeente om een huisbezoek af te leggen, gezien de omstandigheden rondom de woonsituatie van betrokkene. De Raad stelt vast dat de gemeente niet in staat was om de juistheid van de door betrokkene verstrekte informatie te verifiëren zonder het huisbezoek. De Raad concludeert dat de afwijzing van de aanvraag van betrokkene terecht was, omdat hij niet meewerkte aan het huisbezoek. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep tegen het besluit van 30 juni 2009 wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

10/4619 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 14 juli 2010, 09/728 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo (appellant)
[A. te B.] (betrokkene)
Datum uitspraak: 10 juli 2012
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. H.J.M. van Denderen, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J. Nieuwland. Betrokkene en mr. Van Denderen zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene en zijn echtgenote stonden ingeschreven op het adres [adres 1] te Hengelo. Met ingang van 8 januari 2009 staat betrokkene als alleenstaande ingeschreven op het adres [adres 2] te Hengelo. Met ingang van 30 januari 2009 zijn betrokkene en zijn echtgenote gescheiden.
1.2. Betrokkene heeft op 8 april 2009 een aanvraag om algemene bijstand alsmede een aanvraag om bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen ingediend op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.3. Naar aanleiding van een intakegesprek met betrokkene op 22 april 2009 zijn op 23, 24 en 25 april 2009 waarnemingen verricht bij het door betrokkene opgegeven woonadres [adres 2] te Hengelo en bij de woning van de voormalige echtgenote van betrokkene op het adres [adres 1] te Hengelo. Op 7 mei 2009 om 7.50 uur en op 8 mei 2009 om 8.20 uur hebben twee medewerkers van de gemeente Hengelo getracht een huisbezoek af te leggen op het adres [adres 2] te Hengelo, maar daar werd, na aanbellen, niet opengedaan. Betrokkene is vervolgens uitgenodigd voor een gesprek op het kantoor van de gemeente Hengelo op 11 mei 2009. Tijdens dat gesprek hebben twee medewerkers van de gemeente Hengelo aan betrokkene medegedeeld onmiddellijk een huisbezoek te willen afleggen op het adres [adres 2] te Hengelo. Betrokkene heeft daarop verklaard op dat moment niet aan een huisbezoek te willen meewerken.
1.4. Appellant heeft bij besluit van 11 mei 2009 de aanvraag van betrokkene om algemene bijstand afgewezen.
1.5. Bij besluit van 30 juni 2009 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 11 mei 2009 ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat er, alle feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, gerechtvaardigde twijfel over de woonsituatie van betrokkene bestond en voldoende aanleiding was om na het gesprek op 11 mei 2009 een huisbezoek af te leggen op het adres [adres 2] te Hengelo. Aangezien betrokkene niet aan een huisbezoek heeft willen meewerken, heeft hij appellant niet de mogelijkheid gegeven de door hem verstrekte inlichtingen te verifiëren. Daarom kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld en is de aanvraag terecht afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 11 mei 2009 herroepen en bepaald dat aan betrokkene met ingang van 8 april 2009 bijstand naar de norm voor een alleenstaande wordt toegekend. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat er op 11 mei 2009 geen redelijke grond was om op het adres [adres 2] te Hengelo een huisbezoek af te leggen om te verifiëren of betrokkene daar daadwerkelijk woonachtig was. Derhalve kan betrokkene niet worden tegengeworpen dat hij aan het huisbezoek geen medewerking heeft verleend.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant voert aan dat de feiten en omstandigheden van het geval, in onderlinge samenhang bezien, een redelijke grond opleverden voor een huisbezoek op het adres [adres 2] te Hengelo.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Indien de belanghebbende de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting niet in voldoende mate nakomt en als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of de belanghebbende verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de WWB, kan de bijstand worden geweigerd, beëindigd of ingetrokken.
4.2. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 11 april 2007, LJN BA2410) kunnen aan het niet meewerken aan een huisbezoek pas gevolgen worden verbonden (in de vorm van weigeren, beëindigen of intrekken van bijstand) indien voor dat huisbezoek in het individuele geval een redelijke grond bestaat. Van een redelijke grond voor een huisbezoek is sprake als voorafgaand aan - dat wil zeggen: vóór of uiterlijk bij aanvang van - het huisbezoek duidelijk is dát en op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van (de omvang van) het recht op bijstand en niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze kunnen worden geverifieerd.
4.3. Het betoog van appellant dat reeds de aanvraag van betrokkene om bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen een redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek opleverde, slaagt niet. Uit de gedingstukken blijkt immers niet dat de aanvraag om bijzondere bijstand een rol heeft gespeeld bij de beslissing om een huisbezoek af te leggen. Dit brengt, mede gelet op 4.2, met zich dat de aanvraag om bijzondere bijstand buiten beschouwing moet blijven bij de beoordeling of sprake was van een redelijke grond voor een huisbezoek.
4.4. De volgende feiten en omstandigheden zijn voor de beoordeling of sprake was van een redelijke grond voor een huisbezoek, wel van belang. In de ochtenden van 7 en 8 mei 2009 werd na aanbellen op het adres [adres 2] te Hengelo niet opengedaan, waren alle gordijnen in de woning open en lagen in de brievenbus diverse reclamefolders. Een poging om betrokkene in de ochtend van 7 mei 2009 telefonisch te bereiken, leverde niets op. In de rapportage van het huisbezoek op 8 mei 2009 staat dat de situatie een ongewijzigde indruk in vergelijking met het bezoek op 7 mei 2009 maakte. Op de vraag aan betrokkene tijdens het gesprek van 11 mei 2009 waarom hij niet thuis was, antwoordde hij dat hij misschien bij vrienden was. Daarnaast is van belang dat de voormalige echtgenote van betrokkene zijn zaken behartigt, met hem is meegekomen naar het intakegesprek op 22 april 2009 en dat zij daar heeft verklaard dat, mocht betrokkene worden gebeld, het zou kunnen dat zij zijn mobiele telefoon beantwoordt. Uit dat gesprek is ook gebleken dat zij de was voor betrokkene doet en regelmatig voor hem kookt en dat zij na het intakegesprek samen in haar auto wegreden. Ten slotte is van belang dat betrokkene tijdens het gesprek op 11 mei 2009 heeft verklaard dat zijn vriendin ook wel eens bij hem in de woning verblijft en dat haar kleding ook in zijn woning ligt.
4.5. Betrokkene betoogt in het verweerschrift dat de waarnemingen op 23, 24 en 25 april 2009 en de pogingen tot een huisbezoek op 7 en 8 mei 2009 niet zijn vastgelegd in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, zodat deze geen rol kunnen spelen bij de beantwoording van de vraag of er een redelijke grond voor een huisbezoek was. Dit betoog slaagt niet. Het enkele gegeven dat de bevindingen niet zijn vastgelegd in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, betekent niet dat zij bij de beantwoording van die vraag geen rol kunnen spelen. Voorts heeft betrokkene niet uiteengezet met welke specifieke bevindingen in de betreffende rapportages hij het niet eens is.
4.6. Gelet op de onder 4.4 opgesomde feiten en omstandigheden, in samenhang met elkaar bezien, kon redelijkerwijs worden getwijfeld aan de juistheid van de opgave van betrokkene van zijn woonsituatie. Voorts kon de woonsituatie niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze dan door middel van een huisbezoek worden geverifieerd. Dit betekent dat er een redelijke grond voor een huisbezoek was. Appellant heeft onder de gegeven omstandigheden terecht van betrokkene verlangd dat hij medewerking zou verlenen aan een onmiddellijk af te leggen huisbezoek. Niet is gebleken van redenen voor het niet verlenen van medewerking van zodanig gewicht, dat het belang van appellant om direct de woonsituatie te verifiëren, gelet op de mogelijkheid om daarin wijziging aan te brengen, zou moeten wijken. Nu betrokkene aan het afleggen van een huisbezoek niet zijn medewerking heeft verleend, kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Appellant heeft de aanvraag dan ook terecht afgewezen.
4.7. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van appellant slaagt. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt en dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond moet worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 30 juni 2009 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en E.J. Govaers en A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2012.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) J.T.P. Pot
HD