ECLI:NL:CRVB:2012:BX1008

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/4050 WWB + 10/4051 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over de behandeling van een aanvraag om bijstand op basis van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft besloten de aanvraag om bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) niet verder te behandelen. Appellanten, die bijstand hebben aangevraagd, hebben niet tijdig de benodigde gegevens overgelegd, waaronder bankafschriften. De DWI heeft hen herhaaldelijk verzocht om deze gegevens in te leveren, maar appellanten hebben hieraan niet voldaan binnen de gestelde termijnen. De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep zijn gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de appellanten niet de vereiste bankafschriften hebben ingeleverd binnen de gestelde termijnen. De Raad wijst erop dat appellanten niet hebben aangetoond dat de gevraagde informatie tijdig is ingeleverd, en dat de DWI hen voldoende gelegenheid heeft gegeven om de benodigde gegevens aan te leveren. De Raad concludeert dat het college bevoegd was om de aanvraag niet verder te behandelen op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep van appellanten wordt afgewezen. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

10/4050 WWB
10/4051 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 juni 2010, 10/534 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te Amsterdam (appellant) en [appellante] te Amsterdam (appellante),
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam
Datum uitspraak: 10 juli 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. A.A. Bouwman, advocaat, hoger beroep ingesteld. Nadien heeft mr. Bouwman zich teruggetrokken als gemachtigde.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2012. Appellanten zijn niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. Saygi.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellanten hebben op 2 september 2009 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand aangevraagd. Bij die gelegenheid is met appellanten een afspraak gemaakt voor een gesprek op 14 september 2009 op het kantoor van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI). Daarbij is appellanten verzocht onder meer afschriften van al hun bankrekeningen over de periode van 1 mei 2009 tot en met 13 september 2009 mee te nemen.
1.2. Omdat appellanten niet alle gegevens waarom was verzocht hadden ingeleverd, heeft DWI hen bij brief van 1 oktober 2009 verzocht om, uiterlijk op 9 oktober 2009, alle opeenvolgende afschriften van de bankrekening van appellante met nummer [bankrekeningnummer] van de laatste drie maanden, een bewijsstuk van een levensverzekering en een bewijsstuk van schulden in te leveren. In deze brief is vermeld dat, indien de gevraagde informatie niet of niet volledig wordt verstrekt, kan worden besloten de aanvraag niet verder te behandelen. Bij brief van 13 oktober 2009 heeft de DWI opnieuw om inlevering van de hiervoor vermelde gegevens verzocht, onder vermelding dat de gegevens uiterlijk op 20 oktober 2009 moeten zijn ingeleverd. Ook in deze brief is de waarschuwing opgenomen dat kan worden besloten de aanvraag niet verder te behandelen.
1.3. Bij brief van 21 oktober 2009 heeft het college appellanten meegedeeld dat is besloten de aanvraag niet (verder) te behandelen op de grond dat appellanten de voor de behandeling van hun aanvraag noodzakelijke gegevens niet binnen de daarvoor gegeven termijn hebben overgelegd. In het besluit is verwezen naar artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.4. Appellanten hebben tegen het besluit van 21 oktober 2009 bezwaar gemaakt. In de bezwaarfase zijn de afschriften van de bankrekening van appellante overgelegd.
1.5. Bij besluit van 31 december 2009 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college overwogen dat er mogelijk een misverstand is geweest wat betreft de levensverzekering, maar dat de gevraagde bankafschriften niet binnen de gestelde termijn zijn overgelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor het in dit geding van belang zijnde wettelijk kader verwijst naar de aangevallen uitspraak. In hoger beroep spelen gegevens met betrekking tot een levensverzekering en de schulden geen rol meer.
4.1. De rechtbank heeft het college terecht gevolgd in zijn standpunt dat overlegging van of inzage in de afschriften van de bankrekening van appellante over de laatste drie maanden nodig was voor een goede beoordeling van de aanvraag van appelanten. Niet in geschil is dat appellanten destijds over deze afschriften beschikten.
4.2. Appellanten hebben aangevoerd dat het college niet heeft betwist dat tijdig stukken bij de DWI zijn ingeleverd. Bij de gedingstukken bevindt zich inderdaad een bewijsstuk van de ontvangst van een enveloppe bij de DWI van stukken, afkomstig van appellant. Deze ontvangstbevestiging is gedateerd op 7 oktober 2009. De Raad volgt de rechtbank echter in haar oordeel en in de daartoe gebezigde overwegingen, dat er geen aanknopingspunten zijn om appellanten te volgen in hun betoog dat (ook) de hier aan de orde zijnde bankafschriften zich in deze enveloppe bevonden. Daarbij wordt aangetekend dat de DWI nadien, in de brief van 13 oktober 2009, nog om overlegging van de bankafschriften heeft gevraagd. Appellanten hebben de bankafschriften niet binnen de bij deze brief gegeven hersteltermijn, aflopend op 20 oktober 2009, ingeleverd. Evenmin hebben zij voor laatstgenoemde datum contact opgenomen met de DWI met een verzoek om opheldering of uitstel.
4.3. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat de bankafschriften waarom was gevraagd niet eerder dan in de bezwaarfase zijn overgelegd. In het kader van de toepassing van artikel 4:5 van de Awb komt evenwel geen betekenis toe aan na het primaire besluit tot buiten behandelingstelling overgelegde stukken.
4.4. De conclusie is dat, anders dan appellanten stellen, ten tijde van de afloop van de gegeven (laatste) hersteltermijn niet de informatie voorhanden was die in dit geval nodig was voor de beslissing op de aanvraag om bijstand.
4.5. Gelet op het voorgaande was het college bevoegd de aanvraag van appellanten met toepassing van artikel 4:5 van de Awb niet te behandelen. Er is, mede gelet op de geschetste gang van zaken, waaruit blijkt dat aan appellanten tweemaal een hersteltermijn is gegeven waarbij telkens is gewezen op het risico dat de aanvraag niet (verder) zou worden behandeld, geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.6. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en E.J. Govaers en A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2012.
(get.) C. van Viegen.
(get.) J. de Jong.
IJ