ECLI:NL:CRVB:2012:BX0605

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-690 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de weigering van verhoging van WAO-uitkering na vijf jaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Appellant ontvangt sinds 1988 een WAO-uitkering, die sinds 1 november 2000 is vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 13 oktober 2009 geweigerd om de uitkering te verhogen, omdat er volgens hen geen toename van arbeidsongeschiktheid was binnen vijf jaar na de herziening van de uitkering. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard door het Uwv op 23 maart 2010.

De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat er herhaaldelijk herbeoordelingen hebben plaatsgevonden, waarbij appellant telkens op dezelfde mate van arbeidsongeschiktheid is beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat er in de vijf jaar na 1 november 2000 geen aantoonbare toename van arbeidsongeschiktheid was. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische stukken overgelegd die tot een andere conclusie zouden moeten leiden. Hij heeft wel gesteld dat de wachttijd van 104 weken onterecht is en dat zijn rugklachten chronisch en progressief zijn, maar deze argumenten zijn door de Raad als herhalingen van eerdere gronden beschouwd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar gedaan op 6 juli 2012.

Uitspraak

11/690 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 30 december 2010, 10/1033 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 6 juli 2012.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden 25 mei 2012. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.G. Lindeman.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant ontvangt sinds 1988 een WAO-uitkering. Sedert 1 november 2000 wordt deze uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%.
1.2. Bij besluit van 13 oktober 2009 heeft het Uwv geweigerd deze uitkering vier weken na 3 oktober 2009 te verhogen. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3. Bij (bestreden) besluit van 23 maart 2010 is het bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een toename van de klachten van appellant binnen vijf jaar na de datum van herziening van de uitkering, dus binnen vijf jaar na 1 november 2000. Er geldt dus een wachttijd van 104 weken.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij overwogen dat na 1 november 2000 herhaaldelijk herbeoordelingen hebben plaats gevonden, de laatste keer in 2008. Daarbij is appellant telkens ongewijzigd 35-45% arbeidsongeschikt geacht. De besluiten ter zake zijn onherroepelijk geworden. Dit betekent dat in de vijf jaar na 1 november 2000 niet aantoonbaar is gebleken van toegenomen arbeidsongeschiktheid. De door appellant in beroep overgelegde medische stukken hebben de rechtbank niet tot een andere conclusie gebracht.
3. Appellant heeft gesteld dat een wachttijd van 104 weken onzin is. Er heeft geen medisch onderzoek plaats gevonden. De rugklachten zijn chronisch en progressief en zeker toegenomen sinds 2000.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in grote lijnen een herhaling van de gronden die hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. Deze beroepsgronden zijn door de rechtbank besproken en de rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. In hoger beroep heeft appellant geen medische stukken overgelegd die tot een andere conclusie moeten leiden.
4.3. Het hoger beroep slaagt dus niet.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en H. Bolt en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2012.
(getekend) J. Brand
(getekend) G.J. van Gendt
TM