ECLI:NL:CRVB:2012:BX0605
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de weigering van verhoging van WAO-uitkering na vijf jaar
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Appellant ontvangt sinds 1988 een WAO-uitkering, die sinds 1 november 2000 is vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 13 oktober 2009 geweigerd om de uitkering te verhogen, omdat er volgens hen geen toename van arbeidsongeschiktheid was binnen vijf jaar na de herziening van de uitkering. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard door het Uwv op 23 maart 2010.
De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat er herhaaldelijk herbeoordelingen hebben plaatsgevonden, waarbij appellant telkens op dezelfde mate van arbeidsongeschiktheid is beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat er in de vijf jaar na 1 november 2000 geen aantoonbare toename van arbeidsongeschiktheid was. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische stukken overgelegd die tot een andere conclusie zouden moeten leiden. Hij heeft wel gesteld dat de wachttijd van 104 weken onterecht is en dat zijn rugklachten chronisch en progressief zijn, maar deze argumenten zijn door de Raad als herhalingen van eerdere gronden beschouwd.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar gedaan op 6 juli 2012.