Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 6 december 2010, 10/2695 (aangevallen uitspraak)
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 6 juli 2012.
Namens appellante heeft mr. P.L.O. van de Waarsenburg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2012. Appellante is verschenen bijgestaan door mr. Van de Waarsenburg. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.
1.1. Het Uwv heeft appellante met ingang van 22 mei 2002 een WAO-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In het kader van een herbeoordeling op grond van het aangepaste Schattingsbesluit is de WAO-uitkering van appellante met ingang van 17 maart 2006 ingetrokken omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt was bevonden. Bij uitspraak van 28 november 2008 heeft de Raad het oordeel van de rechtbank dat de uitkering terecht is ingetrokken bevestigd.
1.2. Op 9 oktober 2009 heeft appellante opnieuw een WAO-uitkering aangevraagd wegens per 3 oktober 2006 toegenomen arbeidsongeschiktheid. Het Uwv heeft bij besluit van 9 juli 2010, het bestreden besluit, zijn standpunt gehandhaafd dat appellante onveranderd voor minder dan 15% arbeidsongeschikt is en daarom na ommekomst van de in dit geval van toepassing zijnde verkorte wachttijd van vier weken, per 31 oktober 2006 niet in aanmerking komt voor een WAO-uitkering.
2. De rechtbank heeft op grond van de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar klachten en beperkingen zijn onderschat en dat de belasting in de haar voorgehouden functies haar belastbaarheid overschrijdt en dat die functies dus niet geschikt zijn.
4.1. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft gesteld vormt in essentie een herhaling van hetgeen zij reeds eerder in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden van beroep op een juiste wijze in de aangevallen uitspraak vermeld en met juistheid geoordeeld dat deze gronden van beroep niet slagen.
4.2. De eigen opvatting van appellante omtrent haar gezondheidstoestand en de beperkingen die hieruit voortvloeien is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde en door het Uwv overgenomen beperkingen van medische aard.
4.3. Uit hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 vloeit voort dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.4. De Raad wijst er daarbij op dat het standpunt van het Uwv en de oordelen van de rechtbank en de Raad uitsluitend zien op de datum 31 oktober 2006. Voor zover appellante meent dat zij nadien, bijvoorbeeld ten tijde van de opname in het herstellingsoord, meer beperkingen had, kan zij bij het Uwv een nieuwe aanvraag indienen.
5. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en H. Bolt en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2012.