Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 17 juni 2011, 11/1423 AWBZ (aangevallen uitspraak)
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
Zorgkantoor West-Brabant (Zorgkantoor)
Datum uitspraak 4 juli 2012.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 mei 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote [naam echtgenote] en L. Kuijpers, behandelaar autismeteam GGZ Breburg. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Baytemir.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Het Zorgkantoor heeft bij besluiten van 29 april 2010 en 25 mei 2010 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) het persoonsgebonden budget (pgb) over de jaren 2009 en 2010 vastgesteld op nihil en meegedeeld dat aan het Zorgkantoor € 5.760,12 respectievelijk € 2.122,94 terugbetaald dient te worden.
1.2 Het Zorgkantoor heeft het bezwaar van appellant van 28 september 2010 tegen de besluiten van 29 april 2010 en 25 mei 2010 bij het bestreden besluit van 24 januari 2011 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift na afloop van de wettelijke bezwaartermijn van zes weken is ingediend en die overschrijding niet verschoonbaar is. Daarbij is vermeld dat appellant gelet op zijn beperkingen tijdig hulp van zijn partner en/of coach had kunnen inroepen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1. Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld. Appellant stelt zich op het standpunt dat de overschrijding van de bezwaartermijn in verband met zijn specifieke omstandigheden verschoonbaar is en dat zijn bezwaren tegen de besluiten van 29 april 2010 en 25 mei 2010 door het Zorgkantoor ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard.
3.2. Het Zorgkantoor handhaaft in hoger beroep zijn standpunt dat de door appellant aangevoerde redenen geen verschoonbare termijnoverschrijding opleveren.
4. De Raad is tot de volgende beoordeling gekomen.
4.1. De Raad stelt voorop dat uit de verklaringen van 2 maart 2011 van L. Kuijpers, behandelaar van het autismeteam Breburg, en van 28 september 2010 en 17 december 2010 van S. Kuijpers-Pipelers coach bij R95, blijkt dat bij appellant sprake is van de stoornis van Asperger, die goed gecamoufleerd kan worden en zelfs bij begeleiders en behandelaren tot overschatting kan leiden. Als gevolg van deze stoornis is appellant niet in staat de juiste prioriteiten te stellen, informatie adequaat te verwerken en overzicht te houden. Doordat appellant niet in staat is informatie adequaat te verwerken, leverde het telefonisch contact met steeds wisselende medewerkers van het Zorgkantoor bij appellant verwarring en onduidelijkheid op. Appellant raakte het overzicht kwijt en heeft als gevolg van zijn psychische gesteldheid nagelaten om tijdig adequate hulp te vragen aan zijn coach of aan zijn echtgenote.
4.2. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat appellant al langere tijd aan de stoornis van Asperger lijdt en dat van hem in beginsel verwacht mag worden dat hij maatregelen treft om tijdig voor zijn belangen op te komen. Anders dan de rechtbank acht de Raad het te laat indienen van het bezwaarschrift door appellant echter - mede gelet op het verhandelde ter zitting - geen verzuim dat in dit geval voor zijn rekening en risico dient te blijven. Appellant zelf is door zijn stoornis niet goed in staat prioriteiten te stellen, problemen te onderkennen en hulp te vragen. De sociale omgeving van appellant, zijn coach en zijn partner, wordt in beginsel geacht deze beperkingen in het functioneren op te vangen. Doch daartoe zijn betrokkenen redelijkerwijs niet in staat geweest. Appellant heeft namelijk vanwege een - in zijn ogen - overmaat aan brieven over het pgb van zijn dochter geen zicht meer gehad op het stellen van prioriteiten. Hij heeft de correspondentie over het pgb van zijn dochter als dermate complex ervaren dat hij alle aandacht van hem en van zijn begeleider daarop heeft gericht. In de praktijk heeft dat erin geresulteerd dat appellant de correspondentie over zijn eigen pgb in een bureaula heeft gedaan en dit niet heeft besproken met de begeleider of met zijn partner. Eerst toen de partner van appellant een brief van de deurwaarder onder ogen kreeg en zij is gaan onderzoeken wat er aan de hand was, zijn (onder meer) de besluiten van 29 april 2010 en 25 mei 2010 boven water gekomen. Bij de inschatting van de omstandigheden is van belang dat de functie begeleiding juist was geïndiceerd om de partner te ontlasten, omdat zij (psychisch) overbelast was, en in beginsel bedoeld was om appellant te ondersteunen bij het bijhouden en ordenen van zijn administratie. Daarom kan niet worden geoordeeld dat het op de weg van de partner van appellant had gelegen om de post te openen en zorg te dragen voor het tijdig indienen van een bezwaarschrift. De begeleiding door appellants coach was ten gevolge van de verlaging van de indicatie voor begeleiding van klasse 2 naar klasse 1 per 27 maart 2010 ten tijde in geding net teruggebracht naar 1 à 1,5 uur per maand terwijl de problemen rondom de dochter juist waren toegenomen. Zoals hiervoor al is overwogen was de (beperkte) aandacht van de coach in die tijd daarop gefocust. Al met al acht de Raad het te laat indienen van het bezwaarschrift in dit geval en onder deze omstandigheden verschoonbaar.
4.3. Uit het voorgaande volgt dat het Zorgkantoor inhoudelijk op het bezwaar van appellant had dienen te beslissen in plaats van het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt, evenals het bestreden besluit van 24 januari 2011 waarin het Zorgkantoor het bezwaar van appellant ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.4. De Raad dient aansluitend te bezien welk vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven. In het voorliggende geval ziet de Raad, gelet op het gegeven dat nu te weinig gegevens beschikbaar zijn om zelf in de zaak te voorzien, aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Zorgkantoor op te dragen het gebrek in het besluit van 24 januari 2011 te herstellen. Het Zorgkantoor dient hiertoe een inhoudelijk besluit te nemen op het bezwaar van appellanten tegen de besluiten van 29 april 2010 en 25 mei 2010. Daarbij dient het Zorgkantoor acht te slaan op de door appellant ingezonden declaraties. Ter zitting is hierover door appellant en door mw. Kuijpers verklaard dat de naam van de zorgverlenende instantie Toeleiding naar Arbeid niet impliceert dat alleen werkzaamheden in het kader van
arbeidsre-integratie worden verricht. Deze instantie biedt ook (algemene) begeleiding aan personen met een autismestoornis.
De Centrale Raad van Beroep draagt het Zorgkantoor op binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in het besluit van 24 januari 2011 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.T. Berkel-Kikkert als voorzitter en A.J. Schaap en R.H. de Bock als leden, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2012.
(get.) G.M.T. Berkel-Kikkert.