ECLI:NL:CRVB:2012:BX0432

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5056 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering en de noodzaak van onafhankelijk psychiatrisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich ziek had gemeld met hoofdpijn en rugpijn. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft de uitkering beëindigd op basis van een onderzoek door een verzekeringsarts, die concludeerde dat appellant in staat was zijn werk als rozenplukker te hervatten. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, waarbij hij informatie heeft overgelegd van arts-psychotherapeut IJzerman, die een psychotische stoornis bij appellant vaststelde. De bezwaarverzekeringsarts twijfelde echter aan de ernst van deze diagnose, wat leidde tot een ongegrondverklaring van het bezwaar door het Uwv.

Appellant heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat het Uwv niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor het feit dat een psychiatrisch onderzoek niet had plaatsgevonden. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte had besloten tot schorsing van het onderzoek ter zitting, omdat er al een rapport van IJzerman voorlag.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had besloten tot schorsing van het onderzoek ter zitting om een onafhankelijk psychiater te laten onderzoeken, aangezien IJzerman als behandelend arts niet als onafhankelijk deskundige kon worden beschouwd. De Raad concludeerde dat het Uwv vrijstond om appellant in Nederland te laten onderzoeken en dat de reden dat dit onderzoek niet had kunnen plaatsvinden, in de risicosfeer van appellant lag. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

10/5056 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 juli 2010, 09/3376 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 13 juni 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.H. van Zundert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2012. Namens appellant is verschenen mr. Van Zundert. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.
OVERWEGINGEN
1.1. Met ingang van 3 oktober 2008 heeft appellant, die op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, zich ziek gemeld met hoofdpijn en rugpijn. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2. Appellant is op 1 juli 2009 onderzocht door een verzekerings- en bedrijfsarts van het Uwv. Die kwam tot de conclusie dat de bij appellant aanwezige beperkingen niet zodanig waren, dat hij zijn laatst verrichte werk van rozenplukker niet zou kunnen verrichten en heeft appellant met ingang van 6 juli 2009 hersteld verklaard. Bij besluit van 1 juli 2009 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellant beëindigd met ingang van 6 juli 2009.
1.3. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 1 juli 2009. Tijdens de bezwaarprocedure is door arts-psychotherapeut IJzerman informatie verstrekt, gedateerd 17 augustus 2009, waarvan de conclusie luidt dat appellant lijdt aan een psychotische stoornis. Na bestudering van het dossier en de verkregen informatie heeft een bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat twijfel bestaat aan de omvang en de ernst van de psychische aandoening van appellant, gezien de kanttekeningen die IJzerman in zijn rapport heeft gemaakt bij de door hem gestelde diagnose. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellant met ingang van 6 juli 2009 geschikt geacht voor zijn eigen werk, dat volgens hem nauwelijks enige psychische belasting kent.
1.4. Bij besluit van 19 augustus 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 juli 2009 ongegrond verklaard. Het bestreden besluit is gebaseerd op het rapport van de bezwaarverzekeringsarts.
2.1. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij met ingang van 6 juli 2009 niet in staat was tot het verrichten van zijn arbeid heeft hij nadere informatie overgelegd van IJzerman, gedateerd 15 februari 2010, waaruit blijkt dat appellant lijdt aan schizofrenie van het paranoïde type. De rechtbank heeft hierin op verzoek van het Uwv aanleiding gezien om het onderzoek ter zitting van 25 februari 2010 met toepassing van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te schorsen en het Uwv in de gelegenheid te stellen appellant te laten onderzoeken door een psychiater. Bij brief van 25 maart 2010 heeft het Uwv de rechtbank bericht dat het psychiatrisch onderzoek niet heeft kunnen plaatsvinden. De reden hiervan bleek te zijn dat appellant eind 2009 is uitgezet naar Marokko en niet duidelijk was of en wanneer hij naar Nederland zou terugkeren.
2.2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank achtte het medisch onderzoek zorgvuldig, was van oordeel dat het feit dat de expertise niet uitgevoerd is kunnen worden niet aan het Uwv te wijten was en dat het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende medisch oordeel van de bezwaarverzekeringsarts voor juist moest worden gehouden, nu de onjuistheid daarvan niet vastgesteld is kunnen worden.
3.1. Het hoger beroep van appellant richt zich zowel tegen de beslissing van de rechtbank van 25 februari 2010 tot schorsing van het onderzoek ter zitting als tegen de aangevallen uitspraak.
3.1.1. De schorsing van het onderzoek ter zitting en een nadere expertise door een deskundige waren naar de mening van appellant niet nodig, omdat een rapport van deskundige IJzerman voorlag op basis waarvan de rechtbank het beroep gegrond had moeten verklaren en het bestreden besluit had moeten vernietigen.
3.1.2. Tegen de aangevallen uitspraak heeft appellant aangevoerd dat de bezwaarverzekeringsarts de informatie van IJzerman van 17 augustus 2009 onjuist heeft geïnterpreteerd en dat de rechtbank daarom ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat diens medisch onderzoek zorgvuldig was en de onjuistheid van diens oordeel niet is vastgesteld. Verder heeft appellant betoogd dat het Uwv al in de bezwaarfase, toen appellant nog in Nederland was, nader medisch onderzoek had kunnen laten doen indien hij twijfelde aan de aanvankelijk door IJzerman gegeven informatie, dan wel dit onderzoek in Marokko had kunnen laten plaatsvinden.
3.1.3. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Het Uwv achtte van belang dat appellant in Nederland psychiatrisch zou worden onderzocht en onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het voor risico van appellant komt dat het onderzoek niet heeft kunnen plaatsvinden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. In artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet, voor zover van belang, is bepaald dat een belanghebbende hoger beroep kan instellen tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Awb. Op grond van artikel 18, derde lid, aanhef en onder b, van de Beroepswet kan tegelijkertijd met het hoger beroep tegen de in het eerste lid bedoelde uitspraak hoger beroep worden ingesteld tegen een andere beslissing van de rechtbank.
4.1.2. Artikel 8:64 van de Awb is opgenomen in afdeling 8.2.5 van de Awb. Een beslissing tot toepassing van artikel 8:64 van de Awb is dus geen uitspraak van de rechtbank als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Awb, maar een andere beslissing als bedoeld in artikel 18, derde lid, aanhef en onder b, van de Beroepswet. De Raad zal daarom in het kader van zijn beoordeling van het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak tevens een oordeel geven over de beslissing van de rechtbank van 25 februari 2010 tot schorsing van het onderzoek ter zitting.
4.2.1. Arts-psychotherapeut IJzerman heeft in zijn op verzoek van het Uwv gegeven informatie van 17 augustus 2009 gesteld dat appellant last heeft van stemmen, dat de tijd van aanvang, rond zijn 50e jaar, echter ongewoon is en dat een psychotische stoornis aannemelijk lijkt. IJzerman heeft ook opgemerkt dat niet met zekerheid kan worden uitgesloten dat appellant simuleert. Gezien deze kanttekeningen van IJzerman bij de door hem gestelde diagnose is de reactie van de bezwaarverzekeringsarts om op dat moment geen nadere psychiatrische expertise te laten verrichten niet onzorgvuldig te achten.
4.2.2. Tijdens de beroepsprocedure bij de rechtbank is nadere informatie verstrekt door IJzerman, op basis waarvan het Uwv alsnog behoefte had aan een onafhankelijke psychiatrische expertise, waarna de rechtbank het onderzoek ter zitting heeft geschorst. De Raad deelt niet het standpunt van appellant dat deze tussenbeslissing van de rechtbank onnodig was omdat IJzerman als deskundige al had gerapporteerd. IJzerman moet weliswaar deskundig worden geacht op het gebied van de psychotherapie, maar als behandelend arts van appellant was hij geen onafhankelijk deskundige. De rechtbank heeft in de informatie van IJzerman terecht geen aanleiding gezien om het bestreden besluit te vernietigen. Zij heeft juist gehandeld door het onderzoek ter zitting te schorsen ten behoeve van onderzoek door een onafhankelijk psychiater.
4.3.1. Het Uwv heeft de raadsman van appellant bij brief van 25 februari 2010 verzocht hem te laten weten wanneer appellant bereikbaar is voor een oproep voor een psychiatrische expertise. Bij brief van 11 maart 2010 is 19 maart 2010 genoemd als uiterste datum voor het verschaffen van informatie over de beschikbaarheid van appellant voor de expertise. Bij brief van 15 maart 2010 heeft de gemachtigde van appellant het Uwv bericht dat appellant in verband met zijn slechte gezondheidssituatie niet naar Nederland kan reizen. Vervolgens heeft het Uwv de rechtbank bij brief van 25 maart 2010 bericht dat hij er niet in is geslaagd appellant te laten onderzoeken door een psychiater. Bij brief van 30 maart 2010 heeft de gemachtigde van appellant de rechtbank erover geïnformeerd dat de Nederlandse Ambassade in Marokko afwijzend heeft beslist op het verzoek van appellant om een visum om naar Nederland te reizen. De rechtbank heeft vervolgens de aangevallen uitspraak gedaan.
4.3.2. De Raad stelt voorop dat het het Uwv vrijstond om appellant in Nederland psychiatrisch te laten onderzoeken en appellant daartoe op te roepen naar Nederland te komen. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het feit dat het onderzoek uiteindelijk niet heeft kunnen plaatsvinden niet voor risico van het Uwv kan worden gebracht, nu de reden daarvan in de risicosfeer van appellant ligt. In de gegeven situatie heeft de rechtbank terecht uitspraak gedaan op basis van de beschikbare stukken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daaraan ten grondslag zijn gelegd. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en B.M. van Dun en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2012.
(get.) Ch. van Voorst
(get.) N.S.A. El Hana
TM