ECLI:NL:CRVB:2012:BW9760

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6100 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewetuitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewetuitkering van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die als administratief medewerkster werkte, is op 12 januari 2009 uitgevallen wegens psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv heeft op 16 oktober 2009 besloten haar uitkering per 19 oktober 2009 te beëindigen, wat appellante niet kon accepteren. In hoger beroep heeft zij gesteld dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de aard van haar werkzaamheden en dat de verzekeringsarts haar medische beperkingen heeft onderschat. Appellante heeft een rapport van psycholoog H. Heijkers overgelegd ter ondersteuning van haar standpunt.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het medische onderzoek dat ten aanzien van appellante is verricht, voldoende zorgvuldig is geweest. De bezwaarverzekeringsarts heeft op basis van beschikbare informatie van de huisarts, een specialist en een psycholoog geconcludeerd dat appellante in staat is haar eigen werk te verrichten. De Raad oordeelt dat de door het Uwv gehanteerde maatstaf voor het begrip 'zijn arbeid' correct is en dat er geen reden is om het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts te betwisten. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 13 juni 2012 en bevestigt de eerdere beslissing van het Uwv. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/6100 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 22 oktober 2010, 09/2105 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 13 juni 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld door mr. P.H.A. Brauer, advocaat.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in de zaak 10/5983 WAO, plaatsgevonden op 2 mei 2012. Namens appellante is mr. Brauer verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen. Na de zitting is de behandeling van de zaken gesplitst.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante werkte op contractbasis voor 20 uur per week als administratief medewerkster. Op 12 januari 2009 is appellante wegens psychische en lichamelijke klachten uitgevallen.
1.2. Bij besluit van 16 oktober 2009 heeft het Uwv de aan appellante toegekende Ziektewetuitkering met ingang van 19 oktober 2009 beëindigd.
Bij beslissing op bezwaar van 27 november 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 16 oktober 2009 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv de functie administratief medewerker terecht als haar arbeid heeft aangemerkt. De inhoud en de belasting van de in aanmerking te nemen arbeid is door het Uwv juist ingeschat. Omdat de arbeidsovereenkomst per 1 juni 2009 is beëindigd wordt geen rekening gehouden met de specifieke kenmerken en omstandigheden van die functie bij de voormalige werkgever.
Aan het bestreden besluit ligt een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag en er is geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts.
3. Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de aard van de werkzaamheden. De gehanteerde maatstaf is volgens appellante onjuist, omdat zij te maken had met veel deadlines, waardoor het werk als administratief medewerkster erg stresserend was. Daarnaast heeft de verzekeringsarts de medische beperkingen onderschat. Appellante heeft een serieuze persoonlijkheidsproblematiek, waardoor zij steeds uitvalt als er ook maar iets is. Bovendien is aan de wisselwerking tussen de psychische klachten en de ziekte van Crohn onvoldoende aandacht besteed. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft appellante onder andere een rapport overgelegd van psycholoog H. Heijkers van 22 juli 2011.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek recht op ziekengeld.
4.2. Onder “zijn arbeid” wordt verstaan het laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte werk. Voor haar ziekmelding op 12 januari 2009 was appellante gedurende 20 uur per week werkzaam als administratief medewerker bij Orbis Medisch en Zorgconcern.
Bezwaarverzekeringsarts J. Bruintjes heeft in zijn rapportage van 27 november 2009, mede gebaseerd op hetgeen tijdens de hoorzitting aan de orde is gekomen, een beschrijving gegeven van de werkzaamheden die appellante verrichtte. Gelet op de inhoud van dit rapport en de overige in het dossier aanwezige gegevens, waaronder de rapportage van verzekeringsarts A.H.W.M. Lemlijn-Slenter van 14 september 2009, bestond bij het Uwv voldoende inzicht in de aard en belasting van dat werk. Dat volgens een door Achmea Vitale opgestelde probleemanalyse van 9 april 2009 fysieke en psychische belasting is genoemd als kenmerkende belasting van de functie administratief medewerker acht de Raad te onbepaald om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv in aanmerking genomen belasting.
Het Uwv heeft voor het begrip “zijn arbeid” een juiste maatstaf aangenomen.
4.3. Het ten aanzien van appellante verrichte medische onderzoek is voldoende zorgvuldig geweest. Ten tijde van de heroverweging in bezwaar was informatie beschikbaar van de huisarts Bruls, de maag-darmspecialist De Bièvre en de behandelend 2e lijnspsycholoog Kloeck. Op basis van deze informatie, in combinatie met de bevindingen bij het eigen onderzoek op 19 november 2009, is de bezwaarverzekeringsarts tot de conclusie gekomen dat sprake is van een dysthyme stoornis bij een kwetsbare persoonlijkheidsstructuur. De ziekte van Crohn is door medicatie stabiel maar bij oplopende spanningen nemen de darmklachten toe. De bezwaarverzekeringsarts is van mening dat appellante, rekening houdende met haar klachten, in staat moet worden geacht haar eigen werk te verrichten, omdat niet gebleken is van een ernstige depressie en er in de functie van administratief medewerkster geen sprake is van een aanmerkelijke fysieke belasting. Er is geen reden het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist te houden. Hieraan doet niet af dat uit de in hoger beroep overgelegde gegevens blijkt dat bij besluit van 23 augustus 2011 aan appellante een indicatie op grond van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) is geweigerd onder de overweging dat zij door haar beperkingen, ook niet met aanpassingen, niet kan werken via de Wsw. Deze weigering ziet op een datum die is gelegen ruim na de datum hier in geding en is op andere criteria gebaseerd dan het bestreden besluit. Dit geldt evenzeer voor de omstandigheid dat appellante per 10 januari 2011 weer ziekengeld ontvangt en vanaf 2012 behandeld wordt op de PAAZ van Atrium medisch centrum Parkstad.
4.4. Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en B.M. van Dun en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2012.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) N.S.A. El Hana
KR