ECLI:NL:CRVB:2012:BW9586

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2210 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WW-uitkering en terugvordering met boete opgelegd aan appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv van 28 juli 2010, waarbij zijn WW-uitkering werd herzien en een bedrag van € 42.958,05 aan onverschuldigd betaalde uitkering werd teruggevorderd, alsook een boete van € 2.268,- werd opgelegd. Het Uwv had de vrij te laten uren verhoogd van vier naar zestien per week en de terugvordering nader vastgesteld op € 18.546,-, met een verlaagde boete van € 1.910,-. De Raad oordeelde dat de rechtbank het besluit van 4 januari 2011, dat de herziening en terugvordering betrof, niet had moeten negeren, aangezien dit besluit niet geheel tegemoet kwam aan appellant. De Raad verklaarde het beroep tegen het besluit van 28 juli 2010 gegrond en vernietigde dit besluit. Tevens werd het beroep tegen het besluit van 4 januari 2011 ongegrond verklaard, behalve voor de boete, die werd vastgesteld op € 1.860,-. De Raad oordeelde dat appellant zijn inlichtingenplicht had overtreden, wat leidde tot de verplichting voor het Uwv om een boete op te leggen. De Raad veroordeelde het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van appellant en het griffierecht.

Uitspraak

11/2210 WW
11/4402 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 maart 2011, 10/3212 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 20 juni 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.M. Breevoort hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2012. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Namens het Uwv is verschenen mr. W.M.J. Evers.
OVERWEGINGEN
1. Appellant heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv van 28 juli 2010 ter uitvoering van de Werkloosheidswet (WW). Bij dat besluit heeft het Uwv zijn besluiten van 15 januari 2009 en 4 februari 2009 herroepen, waarbij de WW-uitkering van appellant is herzien met ingang van 10 januari 2005 en een bedrag van € 42.958,05 aan volgens het Uwv onverschuldigd betaalde WW-uitkering in de periode van 10 januari 2005 tot en met 26 maart 2007 van appellant is teruggevorderd, onderscheidenlijk een boete is opgelegd van € 2.268,-. Het Uwv heeft bij het besluit van 28 juli 2010 de zogenoemde vrij te laten uren verhoogd van vier naar zestien per week, de WW-uitkering van appellant dienovereenkomstig herzien en de terugvordering nader vastgesteld op € 18.546,-. De boete is verlaagd naar € 1.910,-.
2. Uit een onderzoek van de Nationale ombudsman naar de handhaving door het Uwv in het project ‘Samenloop zelfstandigenaftrek en WW-uitkering’ is gebleken dat in een aantal gevallen de informatievoorziening aan zelfstandigen gebrekkig of onjuist is geweest. Op instigatie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is in maart 2010 het zogeheten project herbeoordeling ZZP-dossiers gestart. In dat kader is op 16 juli 2010 een handleiding opgesteld met een bijlage met toetsingscriteria die worden gehanteerd bij de herbeoordeling van eerder ten aanzien van ZZP-ers genomen besluiten tot herziening, terugvordering en invordering van WW-uitkering en tot het opleggen van een boete (bijlage bij Kamerstukken II, 32 500-XV, nr. 5, hierna: Handleiding). In het geval van appellant heeft deze herbeoordeling door de zogenoemde toetsingscommissie ZZP geleid tot een besluit van het Uwv van 4 januari 2011. Daarbij is het besluit van 28 juli 2010 gehandhaafd.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 28 juli 2010 gegrond verklaard voor zover dit zag op de hoogte van de boete en zij heeft dat besluit in zoverre vernietigd. Naar het oordeel van de rechtbank stond vast dat appellant op de werkbriefjes geen opgave heeft gedaan van de door hem als zelfstandige gewerkte uren en heeft hij daarmee de op hem rustende inlichtingenplicht overtreden. Volgens de rechtbank had het appellant redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat hij ook indirecte uren en uren in de avonden en weekenden moest opgeven. Ook is appellant volgens de rechtbank subjectief een verwijt te maken van de schending van de inlichtingenplicht en is terecht een boete opgelegd. De hoogte daarvan was volgens de rechtbank in strijd met het door het Uwv gehanteerde Boetebesluit en is door de rechtbank bepaald op € 1.860,-. De rechtbank heeft het besluit van 28 juli 2010 in stand gelaten voor zover het de herziening en de terugvordering betrof.
4. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat hem niet verweten kan worden dat hij geen opgave heeft gedaan van de door hem gewerkte uren, omdat die alle in de avonden en weekenden vielen, hij beschikbaar was voor werkzaamheden overdag en hij er door het Uwv niet op is gewezen dat hij de in de avonden en weekenden aan zijn eigen bedrijf bestede uren op de werkbriefjes moest opgeven. Appellant stelt verder dat het Uwv in ieder geval de zogenoemde indirecte uren buiten beschouwing had moeten laten omdat hem redelijkerwijs niet duidelijk kon zijn dat hij ook indirecte uren moest opgeven. De boete acht appellant onjuist, gelet op het ontbreken van een juiste informatievoorziening en het ontbreken van volledige verwijtbaarheid.
5. Op 10 februari 2012 heeft de Bezwaaradviescommissie ZZP desgevraagd advies uitgebracht aan het Uwv. Het Uwv heeft de Raad op 16 februari 2012 te kennen gegeven het advies van de Bezwaaradviescommissie ZZP op te volgen en zijn besluit van 4 januari 2011 te handhaven.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1. Voor een weergave van het toepasselijk wettelijk kader verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Tevens zijn de artikelen 8 en 20 van de WW van belang. Op grond van artikel 8, eerste lid, van de WW behoudt een persoon, wiens dienstbetrekking is geëindigd, de hoedanigheid van werknemer, voor zover hij geen werkzaamheden verricht uit hoofde waarvan hij op grond van deze wet niet als werknemer wordt beschouwd.
Op grond van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW eindigt het recht op uitkering voor zover de werknemer zijn hoedanigheid van werknemer verliest.
6.2. De onder 2 genoemde Handleiding bevat een aantal algemene regels op grond waarvan het Uwv eerder in het kader van de WW genomen besluiten ten gunste van belanghebbenden corrigeert. Welke groepen van personen voor herbeoordeling met toepassing van die regels in aanmerking komen, is in de bijlage omschreven. Op grond van die regels vindt geen correctie plaats indien de belanghebbende op de zogeheten werkbriefjes of anderszins geen melding heeft gemaakt van de gewerkte uren als zelfstandige.
6.3. In het voorliggende geval heeft het Uwv met het besluit van 4 januari 2011 opnieuw beslist over de herziening van de WW-uitkering van appellant en over de terugvordering en de boete. Anders dan in het besluit van 28 juli 2010 heeft het Uwv daarbij ook getoetst aan de in de Handleiding geformuleerde voorwaarden om van toepassing van de artikelen 22a en
36 van de WW af te zien, maar geen aanleiding gezien om appellant verder in zijn bezwaren tegemoet te komen. Het besluit van 4 januari 2011 is aan te merken als een nieuw besluit op de tegen de besluiten van 15 januari 2009 en 4 februari 2009 gemaakte bezwaren dat het besluit van 28 juli 2010 vervangt (zie CRvB 15 maart 2011, LJN BP7501). De rechtbank had het besluit van 4 januari 2011 gelet op de artikelen 6:18, eerste lid, 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, nu dit niet geheel tegemoet komt aan appellant, bij haar beoordeling moeten betrekken. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet gedaan. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het besluit van 28 juli 2010 gegrond verklaren, dat besluit geheel vernietigen en het besluit van 4 januari 2011 in zijn beoordeling betrekken.
6.4. Naar aanleiding van wat partijen hebben aangevoerd zal de Raad eerst nagaan of is voldaan aan de in de WW opgenomen bevoegdheidsvoorwaarden voor de herziening en de terugvordering.
6.4.1. Aan appellant is met ingang van 3 januari 2005 een WW-uitkering toegekend. Op dat moment was hij al werkzaam als zelfstandige. In de bij het toekenningsbesluit gevoegde bijlage met rechten en plichten staat onder meer dat appellant verplicht is om alle informatie te verstrekken die van invloed kan zijn op het recht op uitkering en op de hoogte en de duur van de uitkering. Het verrichten van betaald of onbetaald werk wordt in dat verband uitdrukkelijk genoemd. Appellant heeft zijn uitsluitend in de avonden en weekenden verrichte werkzaamheden als zelfstandig adviseur niet vermeld op de werkbriefjes omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat dat niet nodig was. Op die briefjes is echter gevraagd om een opgave per dag, waaronder ook de zaterdag en zondag, van alle gewerkte uren. Hieruit blijkt op niet mis te verstane wijze dat alle aan werkzaamheden bestede uren opgegeven moeten worden en dat het voor de toepassing van de WW niet van belang is op welke dagen en tijdstippen die werkzaamheden zijn verricht.
6.4.2. Uit 6.4.1 volgt dat appellant zijn inlichtingenplicht heeft overtreden. Als gevolg daarvan heeft het Uwv appellant tot een te hoog bedrag een WW-uitkering verleend. Aan de bevoegdheidsvoorwaarden voor herziening en terugvordering van de WW-uitkering van appellant over de periode van 10 januari 2005 tot en met 26 maart 2007 was dan ook voldaan.
6.5.1. In verband met de door appellant gestelde onjuiste informatieverstrekking van de kant van het Uwv is het volgende van belang.
6.5.2. Het in de Handleiding met bijlage opgenomen beleid laat zien dat het Uwv ook in gevallen waarin dringende redenen in de zin van de wet niet aanwezig zijn geheel of gedeeltelijk afziet van herziening en terugvordering. Dat beleid moet daarom in zoverre worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak van de Raad volgt uit het karakter van het in de Handleiding opgenomen buitenwettelijke beleid dat de aanwezigheid en de toepassing daarvan door de bestuursrechter als gegeven moeten worden aanvaard, met dien verstande dat wordt getoetst of dat beleid op consistente wijze is toegepast.
6.5.3. Onder “2.1 Afwijzing verzoek” van de Handleiding staat onder meer het volgende: “De klant heeft in het geheel geen melding gemaakt van zijn werkzaamheden als zelfstandige. Op de werkbriefjes zijn dus in het geheel geen uren vermeld en ook anderszins blijkt niet van enige melding van de klant.” Het besluit van 4 januari 2011 is in overeenstemming met dit beleid, nu een situatie als omschreven zich hier voordeed.
6.5.4. Uit 6.1 tot en met 6.5.3 volgt dat het beroep tegen het besluit van 4 januari 2011 ongegrond moet worden verklaard voor zover het de herziening en de terugvordering betreft.
6.5.5. Omdat de werkbriefjes duidelijk waren kan appellant zowel objectief als subjectief worden verweten dat hij zijn inlichtingenverplichting niet is nagekomen. Het Uwv was daarom verplicht appellant een boete op te leggen. Gelet op het benadelingsbedrag van € 18.546,-, de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van appellant is een boete van € 1.860,- evenredig. De Raad zal daarom een boete van € 1.860,- opleggen.
7. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten voor verleende rechtsbijstand begroot op € 874,- in beroep en op € 874,- in hoger beroep, totaal € 1.748,-.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-vernietigt de aangevallen uitspraak;
-verklaart het beroep tegen het besluit van 28 juli 2010 gegrond en vernietigt dat besluit;
-verklaart het beroep tegen het besluit van 4 januari 2011 ongegrond voor zover daarbij de herziening en de terugvordering zijn gehandhaafd;
-verklaart het beroep tegen het besluit van 4 januari 2011 gegrond voor zover daarbij de boete is gehandhaafd;
-legt aan appellant een boete op van € 1.860,- en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 4 januari 2011;
-veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.748,-;
-bepaalt dat het Uwv het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 153,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2012.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) H.L. Schoor.
KR