ECLI:NL:CRVB:2012:BW9382

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6479 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor de kosten van aanschaf van een bed na brand

In deze zaak heeft appellante bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van de aanschaf van een bed, nadat haar woning door een brand was verwoest. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat de kosten voortvloeien uit geleden schade en daarom niet in aanmerking komen voor bijstand. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellante stelde dat zij geen schuld had aan de brand en dat de kosten voor het bed tot de noodzakelijke kosten van het bestaan behoren. De Raad oordeelde echter dat volgens artikel 14 van de Wet werk en bijstand (WWB) kosten met betrekking tot geleden schade niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan worden gerekend. De noodzaak voor de aanschaf van het bed was direct voortgevloeid uit de brand, en er was geen sprake van een acute noodsituatie die een uitzondering op de regels rechtvaardigde.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante voldoende middelen had om in haar behoeften te voorzien, aangezien zij een schadevergoeding van haar inboedelverzekering had ontvangen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

10/6479 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 oktober 2010, 10/3830 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 26 juni 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F. Verkerk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2012. Appellante is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.S. Kissoentewari.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van aanschaf van een bed. Deze aanschaf was nodig omdat haar woning was afgebrand. Bij besluit van 29 april 2010 heeft het college deze aanvraag afgewezen. Bij besluit van 7 juli 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 29 april 2010 ongegrond verklaard op de grond dat het hier gaat om kosten die voortvloeien uit geleden schade, waarvoor geen bijstand kan worden verleend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Appellante heeft, samengevat, aangevoerd dat zij geen schuld heeft aan de brand waardoor schade is ontstaan en dat zij meent dat in deze situatie artikel 14, aanhef en onder c, van de Wet werk en bijstand (WWB) onjuist is toegepast. In de ogen van appellante behoren de kosten van aanschaf van een bed tot de noodzakelijke kosten van het bestaan en kan het niet de ratio en het doel van de wetgever zijn geweest om deze kosten niet voor verstrekking van bijzondere bijstand in aanmerking te laten komen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2 de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2. De rechtbank is met het college terecht tot de conclusie gekomen dat artikel 14, aanhef en onder c, van de WWB zich verzet tegen de verlening van bijstand voor de kosten van aanschaf van een bed. Volgens dat artikel worden in ieder geval niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend kosten met betrekking tot geleden (of toegebrachte) schade. Om dergelijke kosten gaat het hier. De noodzaak om het hier aan de orde zijnde bed aan te schaffen vloeide immers rechtstreeks voort uit de in 1.1 vermelde brand.
4.3. Voor zover appellante met haar stelling dat zij geen schuld had aan deze brand heeft beoogd een beroep te doen op artikel 16, eerste lid, van de WWB, kan deze omstandigheid niet worden beschouwd als dringende redenen in de zin van deze bepaling. Daarvoor is naar vaste rechtspraak (CRvB 1 december 2009, LJN BK6576) vereist dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen. Daarvan is geen sprake. Appellante heeft op grond van haar inboedelverzekering van Fortis ASR Schadeverzekering NV een bedrag van € 18.300,- uitgekeerd gekregen ter vervanging van onder meer de door de brand vernietigde inboedel, inclusief bed. Dat zij deze uitkering voor andere doeleinden heeft gebruikt, doet daaraan niet af.
4.4. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en W.H. Bel en A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2012.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) J. de Jong.
HD