ECLI:NL:CRVB:2012:BW9280

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6516 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die na een ongeval met whiplashklachten een uitkering had ontvangen naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uwv heeft in een herbeoordeling besloten om de uitkering per 7 december 2008 te verlagen naar 45 tot 55%. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat aanvankelijk gegrond werd verklaard, maar later door de rechtbank niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank onderschreef de medische en arbeidskundige grondslag van het Uwv en verklaarde het beroep ongegrond.

Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij meer beperkingen ondervindt dan door het Uwv is aangenomen, met name met betrekking tot de urenbeperking en haar medicijngebruik. De Raad voor de Rechtspraak heeft het medisch onderzoek als voldoende zorgvuldig beoordeeld en de conclusies van de verzekeringsartsen als goed gemotiveerd. De bezwaarverzekeringsarts heeft in haar rapport aangegeven dat de eerder aangenomen urenbeperking van 20 uur niet meer aan de orde is, en dat een beperking tot 30 uur per week geïndiceerd is. De Raad heeft vastgesteld dat er geen medische stukken zijn overgelegd die de conclusies van het Uwv in twijfel trekken.

De Raad concludeert dat de belasting van de geduide functies de belastbaarheid van appellante niet te boven gaat en dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voldoende deugdelijk is. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/6516 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 20 oktober 2010, 09/1803 (aangevallen uitspraak).
Partijen:
[appellante], te [woonplaats] (appellante)
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 20 juni 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.G.C. van Ingen, werkzaam bij ARAG rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift plus bijlagen ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2012. Appellante was, bijgestaan door boven vermelde gemachtigde, aanwezig. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.
II. OVERWEGINGEN
1. Aan appellante, die na een ongeval uitviel in verband met whiplash gerelateerde klachten, is een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% . In het kader van een herbeoordeling is haar bij besluit van 6 oktober 2008 medegedeeld, dat de WAO-uitkering per 7 december 2008 zal worden herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 14 april 2009 (bestreden besluit 1) gegrond verklaard: de WAO-uitkering zal ongewijzigd naar de hoogste klasse van arbeidsongeschiktheid worden voortgezet, maar deze uitkering zal per 15 juni 2009 worden herzien naar de klasse 35 tot 45%. Daaraan ligt ten grondslag dat appellant per laatst genoemde datum in staat wordt geacht een inkomen te verdienen met voor haar beperkingen aangepaste arbeid. Daartoe heeft een bezwaarverzekeringsarts op 3 februari 2009 een rapport uitgebracht en de beperkingen van appellante vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden lijst (FML) - waaronder een urenbeperking tot 30 uur per week -, terwijl de bezwaararbeidsdeskundige in haar rapport van 5 maart 2009 de geschiktheid van de geselecteerde functies heeft toegelicht.
2.1. Namens appellante is beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 1. Daarbij is gesteld dat zij meer beperkingen heeft dan door het Uwv is aangenomen; met name is de eerder aangenomen urenbeperking ten onrechte verlaagd van 20 uur per week naar 30 uur per week. Tevens heeft appellante er op gewezen dat haar beperkingen na een - nieuw - ongeval in april 2009 nog verder zijn toegenomen.
2.2. In de loop van de procedure bij de rechtbank heeft het Uwv een nieuw besluit op bezwaar van 24 augustus 2010 (bestreden besluit 2) genomen. Daarbij is appellante medegedeeld, dat in verband met de gestelde in april 2009 toegenomen arbeidsongeschiktheid opnieuw verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft plaatsgevonden, dat heeft geleid tot de conclusie dat appellante per 15 juni 2009 niet voor 35 tot 45%, maar voor 45 tot 55% arbeidsongeschikt moet worden geacht.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellante, gelet op de inhoud van het bestreden besluit 2, geen belang meer heeft bij een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit 1 en heeft het beroep tegen laatst bedoeld besluit niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank, die het beroep van appellante mede gericht heeft geacht tegen het bestreden besluit 2, heeft de medische en arbeidskundige grondslag van dit besluit onderschreven en het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank erop gewezen dat de bezwaarverzekeringsarts A. Deitz blijkens zijn rapport van 23 juli 2010 in verband met de door appellante genoemde gevolgen van het ongeval in april 2009 de FML van dezelfde datum heeft aangevuld met enkele beperkingen van cognitieve aard, maar dat zij blijkens het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 19 augustus 2010 desondanks ongeveer 50% van haar maatmanloon kan verdienen.
4. Namens appellante is in hoger beroep herhaald dat zij meer beperkingen ondervindt dan door het Uwv is aangenomen, dat de urenbeperking ten onrecht is teruggebracht tot 30 uur per week en dat zij in verband met het gebruik van het medicijn Tryptizol niet ’s nachts kan werken. Ook heeft zij, evenals in beroep, bezwaren aangevoerd tegen de geduide functies, onder meer in verband met het vereiste werktempo en de in enkele functies voorkomende geluidsbelasting.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. De Raad kan het door de rechtbank gegeven oordeel over het bestreden besluit 2 onderschrijven. Ook de Raad acht het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig en de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsartsen naar behoren gemotiveerd. De bezwaarverzekeringsarts E.J.M. van Paridon heeft in haar rapport van 3 februari 2009 uiteengezet dat de eerder aangenomen urenbeperking van 20 uur niet meer aan de orde is nu de aandoening van appellante er geen is die als zodanig gepaard gaat met een evident energieverlies, maar dat om preventieve redenen wel een geringe beperking tot 30 uur per week geïndiceerd is. Weliswaar heeft de huisarts van appellante in een brief van 6 januari 2009 aangegeven dat zij een sterke behoefte heeft aan rust, maar brieven of rapporten van medisch specialisten waaruit zou kunnen volgen dat het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts op dit punt onjuist is, zijn niet in het geding gebracht. Ook is door de artsen van het Uwv aangegeven dat de dosering van het medicijn Tryptizol niet zodanig is dat zulks een belemmering is om ’s nachts arbeid te verrichten. Namens appellante zijn geen stukken overgelegd die twijfel wekken aan de medische grondslag van het bestreden besluit 2.
5.2. In de arbeidskundige rapporten van onder meer 5 maart 2009 en 19 augustus 2010 is voldoende gemotiveerd dat de belasting van de geduide functies de belastbaarheid van appellante niet te boven gaat. Met name is, met recht, gesteld dat de functie van telefoniste/receptioniste geen te hoge eisen stelt aan het handelingstempo; op de items zelfstandig en doelmatig handelen is appellante in de FML van 23 juli 2010 niet beperkt geacht. Na overleg met de bezwaarverzekeringsarts heeft de bezwaararbeidsdeskundige vastgesteld dat de geluidsbelasting in de (twee) andere voor appellante geselecteerde functies (ruim) binnen aanvaardbare grenzen blijft en dat indien het dragen van gehoorbescherming nodig is, daartegen (ook uit het oogpunt van veiligheid) geen overwegende bezwaren bestaan. Ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit 2 acht de Raad voldoende deugdelijk.
5.3. Uit hetgeen onder 5.1 en 5.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
6. Voor een veroordeling van een der partijen in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J. Riphagen als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2012.
(get.) J. Riphagen
(get.) R.L. Rijnen
TM