ECLI:NL:CRVB:2012:BW9131

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-2592 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering na niet-aangewend rechtsmiddel

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 21 oktober 2010, waarin de WW-uitkering van de appellant werd herzien en teruggevorderd. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, omdat hij niet had aangetoond dat hij tegen het toekenningsbesluit van 27 mei 2009 rechtsmiddelen had aangewend. Dit besluit werd door de rechtbank als onaantastbaar beschouwd.

De Raad oordeelde dat het Uwv terecht de gewerkte uren van de appellant in mindering had gebracht op de WW-uitkering. De appellant had aangegeven dat hij per 23 april 2009 voor een wisselend aantal uren was gaan werken, maar had dit niet correct opgegeven bij de uitbetaling van de WW-uitkering. Hierdoor had hij in de periode van 27 april 2009 tot en met 19 juli 2009 een bedrag van € 4.070,37 te veel ontvangen. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank over de rechtmatigheid van het herzienings- en terugvorderingsbesluit van het Uwv.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was om de proceskosten te compenseren. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en de appellant was aanwezig, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. J.J. Grasmeijer. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de appellant over de relevante perioden een totaal van 526 gewerkte uren had opgegeven, maar dat hij niet had aangetoond dat het toekenningsbesluit onjuist was. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank in stand bleef.

Uitspraak

11/2592 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 30 maart 2011, 10/8414 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 1 juni 2012
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2012. Appellant is verschenen.
Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.
OVERWEGINGEN
1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak appellants beroep tegen het besluit van het Uwv van 21 oktober 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Het Uwv heeft zich bij het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de aan appellant toegekende uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) vanaf 27 april 2009 herzien en teruggevorderd moet worden aangezien appellant heeft opgegeven dat hij per 23 april 2009 voor een wisselend aantal uren is gaan werken en dat bij de uitbetaling van de WW-uitkering met deze werkzaamheden geen rekening is gehouden. Over de periode van 27 april 2009 tot en met 19 juli 2009 heeft appellant 448 uur gewerkt. Daardoor heeft appellant in die periode een bedrag van € 4.070,37 te veel aan WW-uitkering ontvangen. Over de periode 20 juli 2009 tot en met 26 juli 2009 en de periode 24 augustus 2009 tot en met 6 september 2009 heeft appellant 78 uur gewerkt. Appellant heeft over deze perioden niet het juiste aantal gewerkte uren opgegeven, waardoor appellant een bedrag van € 24,45 tegoed heeft. Daarmee resteert een terug te vorderen bedrag van € 4.045,92 bruto, aldus het Uwv.
3. De rechtbank heeft appellants beroepsgrond verworpen inhoudend dat het Uwv bij de herziening en bij de berekening van de terugvordering is uitgegaan van een te laag dagloon en een te laag gemiddeld aantal werkuren per week. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat aan appellant bij besluit van 27 mei 2009 per 23 april 2009 een WW-uitkering is toegekend, berekend naar een gemiddeld aantal arbeidsuren en een bepaald dagloon. Appellant heeft weliswaar gesteld dat hij tegen dat besluit bezwaar heeft gemaakt, maar daarvan is de rechtbank niet gebleken. Dat besluit is in rechte onaantastbaar geworden. De rechtbank is derhalve uitgegaan van de juistheid van het toekenningsbesluit van 27 mei 2009.
De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat appellant over de periode van 27 april 2009 tot met 19 juli 2009 448 uur heeft gewerkt en over de periode 20 juli 2009 tot en met 26 juli 2009 en de periode 24 augustus 2009 tot en met 6 september 2009 78 uur heeft gewerkt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv dan ook, toepassing gevend aan artikel 22a, eerste lid, onder a, van de WW, terecht de WW-uitkering van appellant over voornoemde perioden herzien en met hantering van de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 36, eerste lid, van de WW teruggevorderd tot het bedrag van € 4.045,92. De rechtbank heeft overwogen dat er geen grond is om het terugvorderingsbedrag zoals het Uwv dit heeft berekend voor onjuist te houden. Voor het aannemen van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van herziening en/of terugvordering af te zien, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien nu niet is gebleken van onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen voor appellant.
4. Appellant heeft in hoger beroep gelijke gronden aangevoerd als hij heeft gedaan in eerste aanleg.
5. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
5.1. Appellant heeft ook in hoger beroep zijn argumenten geconcentreerd rond de stelling dat het toekenningsbesluit van 27 mei 2009 onjuist is. Dat besluit als zodanig kan in de onderhavige procedure echter niet als onderwerp van geschil tussen partijen aan de orde komen. Niet gebleken is dat appellant tegen dat besluit rechtsmiddelen heeft aangewend, dus heeft de rechtbank dat besluit terecht als een onaantastbaar gegeven beschouwd.
5.2. Uitgaande daarvan moest het Uwv de door appellant gewerkte uren in mindering brengen op het blijkens het besluit van 27 mei 2009 ontstane recht op WW-uitkering en aldus die uitkering herzien. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank over de rechtmatigheid van het herzienings- en terugvorderingsbesluit en de overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag liggen.
5.3. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Er is geen aanleiding om een der partijen te verwijzen in de proceskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2012.
(get.) T. Hoogenboom
(get.) G.J. van Gendt
TM