ECLI:NL:CRVB:2012:BW9120

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-6325 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de weigering van een ZW-uitkering na beoordeling van medische geschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Almelo. De appellant, die als vrachtwagenchauffeur werkte, had zich op 15 mei 2006 ziek gemeld en verzocht om een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde echter de uitkering, omdat appellant per 12 mei 2008 in staat werd geacht om de voor hem geduide functies te verrichten. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad nu is bevestigd.

De Raad overweegt dat appellant in hoger beroep zijn standpunt heeft gehandhaafd dat zijn medische beperkingen niet correct zijn vastgesteld en dat zijn arbeidsmogelijkheden zijn overschat. Appellant stelde dat er eerst een nieuwe medische beoordeling had moeten plaatsvinden voordat de geschiktheid voor de eerder geduide functies kon worden beoordeeld. De Raad heeft echter vastgesteld dat de bezwaarverzekeringsarts, E. Vastert, appellant op het spreekuur heeft gezien en relevante medische informatie heeft beoordeeld. De arts concludeerde dat appellant per 15 maart 2010 weer geschikt was voor de in het kader van de Wet WIA geduide werkzaamheden.

De Raad heeft geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek of de juistheid van de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts. De Raad bevestigt dat de medische onderzoeken zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsartsen kunnen worden onderschreven. De uitspraak van de rechtbank wordt dan ook bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen aan de appellant.

Uitspraak

11/6325 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 21 september 2011, 10/570 en 10/1310 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 13 juni 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant is door mr. P.J. de Rooij hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in de zaak 11/6326 WIA, plaatsgevonden op 9 mei 2012. Appellant is niet verschenen. Het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. A. Ruis. Na de zitting is de behandeling van de zaken gesplitst.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is op 15 mei 2006 uitgevallen voor zijn werk als vrachtwagenchauffeur. Bij besluit van 26 mei 2008, zoals na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 28 april 2009, heeft het Uwv geweigerd om aan appellant per 12 mei 2008 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Appellant is per die datum in staat geacht om de voor hem geduide functies te verrichten, waardoor zijn loonverlies minder dan 35% bedraagt.
1.2. Vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet (WW) heeft appellant zich op 11 februari 2009 wederom ziek gemeld. Bij besluit van 8 maart 2010 heeft het Uwv beslist dat appellant met ingang van 15 maart 2010 geen recht (meer) heeft op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW). Bij besluit van 22 april 2010 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 maart 2010, onder verwijzing naar een rapport van bezwaarverzekeringsarts E. Vastert van 22 april 2010, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv terecht heeft onderzocht of appellant geschikt was voor ten minste één van de functies die hem in 2008 in het kader van de WIA-beoordeling zijn voorgehouden en dat artikel 19, vijfde lid, van de ZW niet aan de orde is, dat de medische onderzoeken zorgvuldig tot stand zijn gekomen en de getrokken conclusies kunnen dragen. De rechtbank heeft geen reden gevonden om de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsartsen niet te onderschrijven noch om aan te nemen dat appellant de hem bij de WIA-beoordeling voorgehouden functies van wikkelaar en parkeerwachter niet zou kunnen verrichten.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat zijn medische beperkingen niet juist zijn vastgesteld en dat zijn arbeidsmogelijkheden zijn overschat. Voorts heeft appellant gesteld dat niet zonder meer kon worden teruggevallen op de in 2008 geduide functies, maar dat eerst een medische beoordeling had moeten plaatsvinden, op basis waarvan een nieuwe zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) had moeten worden opgesteld. Pas dan had de geschiktheid van de eerder geduide functies kunnen worden beoordeeld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Onder ‘zijn arbeid’ in voormelde zin dient te worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt volgens vaste rechtspraak van de Raad echter in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering op grond van de Wet WIA.
4.2. Uit de rapportage van 22 april 2010 blijkt dat bezwaarverzekeringsarts Vastert appellant op het spreekuur heeft gezien. Hij heeft ook de informatie van de plastisch chirurg Zöphel van 22 januari 2010 beoordeeld. Zöphel, die appellant op 7 oktober 2009 heeft geopereerd, heeft gerapporteerd dat bij controle op 7 januari 2010 de wondsituatie volstrekt rustig was; appellant was nagenoeg klachtenvrij. Zöphel adviseerde omscholing naar werk waarbij appellant niet meer langdurig hoeft te zitten, maar vooral veel in beweging blijft. De bezwaarverzekeringsarts heeft op grond hiervan geconcludeerd dat appellant per 15 maart 2010 weer geschikt was voor de in het kader van de Wet WIA geduide werkzaamheden van wikkelaar en parkeercontroleur. In deze functies moeten weliswaar zittende werkzaamheden worden verricht, maar er bestaat veel meer de vrijheid dan in andere - door hem ongeschikt bevonden - functies om dit af te wisselen met lopen en staan. Van de zijde van appellant is in beroep noch in hoger beroep medische informatie ingebracht die aanleiding zou kunnen geven te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek en de juistheid van de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts.
4.3. Hetgeen onder 4.1 tot en met 4.2 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van H.L. Schoor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2012.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) H.L. Schoor.
KR