ECLI:NL:CRVB:2012:BW8917

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/3241 WAO + 12/892 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische grondslag

In deze zaak gaat het om de herziening van een WAO-uitkering van een betrokkene die sinds 15 september 2003 een uitkering ontving op basis van schouder- en spanningsklachten. De mate van arbeidsongeschiktheid was aanvankelijk vastgesteld op 35 tot 45%. Na een verzoek van de betrokkene om verhoging van de uitkering vanwege toegenomen psychische klachten, heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in 2009 geweigerd de uitkering te herzien. De bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat de medische beperkingen van de betrokkene niet waren toegenomen. Echter, na een heronderzoek in 2010 werd vastgesteld dat er sprake was van toegenomen psychische beperkingen, wat leidde tot een herziening van de arbeidsongeschiktheid naar 45 tot 55% in een besluit van 6 augustus 2010 (bestreden besluit 1). De rechtbank heeft het beroep van de betrokkene tegen dit besluit gegrond verklaard en het besluit vernietigd, omdat de medische grondslag onvoldoende was gemotiveerd.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad oordeelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit 1 na de in hoger beroep gegeven toelichting op een voldoende draagkrachtige motivering berustte. De Raad concludeerde dat er geen medische onderbouwde informatie beschikbaar was die leidde tot het oordeel dat er verdergaande beperkingen aangenomen hadden moeten worden dan in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) was vastgelegd. De Raad onderschreef het standpunt van het UWV dat de maagklachten van de betrokkene onderdeel zijn van de psychische klachten en dat er geen aanleiding was voor nader onderzoek. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze was aangevochten en verklaarde het beroep van de betrokkene tegen het tweede bestreden besluit ongegrond.

Uitspraak

11/3241 WAO + 12/892 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 april 2011, 10/3963 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[betrokkene] te Frankrijk (betrokkene)
Datum uitspraak: 20 juni 2012
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. P. Goettsch, advocaat, een verweerschrift in gediend.
Appellant heeft op 3 februari 2012 een nieuw besluit genomen (bestreden besluit 2). Namens betrokkene is een reactie ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer. Namens appellant is mr. Goettsch verschenen.
OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene ontving in verband met schouder- en spanningsklachten een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), vanaf 15 september 2003 berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Na medisch en arbeidskundig heronderzoek heeft appellant bij besluit van 4 januari 2007 de WAO-uitkering ongewijzigd voortgezet.
1.2. Betrokkene heeft op 7 november 2007 verzocht om verhoging van zijn WAO-uitkering met ingang van 1 november 2004 vanwege toename van de psychische klachten. Bij besluit van 10 december 2009 heeft appellant met toepassing van 39a van de WAO geweigerd de WAO-uitkering te herzien omdat de medische beperkingen van betrokkene niet zijn toegenomen. In bezwaar heeft bezwaarverzekeringsarts W.M. Koek in haar rapport van 19 maart 2010, mede op grond van de ontvangen informatie van de behandelend sector geconcludeerd dat ten opzichte van 15 september 2003 sprake is van toegenomen psychische beperkingen. De beperkingen zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 22 april 2010. Verder heeft bezwaarverzekeringsarts Koek vastgesteld dat de door betrokkene aangevoerde maagklachten na 15 september 2003 zijn ontstaan, zodat deze klachten niet verzekerd zijn. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige functies geduid en een verlies aan verdiencapaciteit vastgesteld van 45 tot 55%.
1.3. Bij besluit van 6 augustus 2010 (bestreden besluit 1) heeft appellant onder meer het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 10 december 2009 gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 7 november 2007, de datum van het verzoek de uitkering te verhogen, herzien naar 45 tot 55%.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak onder meer het beroep van betrokkene tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen.
2.1. De rechtbank heeft daartoe allereerst geoordeeld dat het besluit van 4 januari 2007 weliswaar rechtens onaantastbaar is geworden, maar dat appellant onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij de WAO-uitkering niet per een eerdere datum na het besluit van 4 januari 2007 dan de aanvraagdatum van 7 november 2007 heeft herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
2.2. De rechtbank heeft verder overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts niet heeft gemotiveerd dat de spanningsklachten niet (mede) de oorzaak vormen van de maagklachten van betrokkene. Zonder nader onderzoek heeft de bezwaarverzekeringsarts zich dan ook niet op het standpunt kunnen stellen dat de maagklachten van betrokkene niet verzekerd zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is de medische beoordeling onvoldoende zorgvuldig geweest en ontbeert bestreden besluit 1 op dit onderdeel een deugdelijke motivering. Nu de medische grondslag van bestreden besluit 1 geen stand kan houden, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de arbeidskundige grondslag.
3.1. Appellant is in hoger beroep gekomen voor zover de rechtbank heeft geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom de maagklachten van betrokkene niet verzekerd zijn en dat nader onderzoek is aangewezen. Volgens bezwaarverzekeringsarts Koek behoren de maagklachten gezien te worden als onderdeel van de psychische klachten.
3.2. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant bestreden besluit 2 genomen. Naar aanleiding van de overwegingen in de aangevallen uitspraak is de ingangsdatum van de verhoging van de mate van arbeidsongeschiktheid naar 45 tot 55% bepaald op 4 januari 2007.
3.3. Betrokkene heeft in verweer aangevoerd zich te kunnen vinden in hetgeen de rechtbank heeft beslist. Betrokkene heeft verder in verweer en in reactie op bestreden besluit 2 aangevoerd dat de maagklachten samenhangen met de spanningsklachten, maar zo ernstig zijn dat hier meer beperkingen uit voortkomen dan met de FML van 22 april 2010 is aangenomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In het geding 11/3241 WAO
4.1. Gelet op het hoger beroepschrift, dat steunt op het rapport van 20 juni 2011 van bezwaarverzekeringsarts Koek, en het verhandelde ter zitting neemt appellant het standpunt in dat de maagklachten die betrokkene heeft onderdeel zijn van zijn psychische ziekte en dat geen sprake is van een “op zichzelf staande” maagaandoening. Tot het onderzoek in bezwaar in 2010 is geen maagafwijking geconstateerd en worden de klachten geduid als spanningsklachten. Betrokkene wordt ook niet behandeld voor een maagziekte, wel voor psychische klachten. In de FML van 22 april 2010 zijn psychische beperkingen aangenomen, maar er zijn geen specifieke beperkingen geïndiceerd voor een maagafwijking. Betrokkene is ten gevolge van zijn maagklachten niet meer beperkt dan met de FML van 22 april 2010 is aangenomen. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellant te kennen gegeven dat alhoewel de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de medische beoordeling die ten grondslag ligt aan bestreden besluit 1 niet deugdelijk is gemotiveerd, het bestreden besluit 1 met betrekking tot de medische grondslag thans op een voldoende draagkrachtige motivering berust en dat gelet hierop er geen aanleiding meer is voor een nader onderzoek door Koek.
4.2. De Raad onderschrijft het standpunt van appellant. Geconstateerd moet worden dat er weliswaar sprake is van maagklachten bij betrokkene, maar dat er geen medische onderbouwde informatie beschikbaar is die dient te leiden tot het oordeel dat ten tijde hier in geding verdergaande beperkingen hadden moeten worden aangenomen dan reeds in de FML van 22 april 2010 zijn vastgelegd. Er is geen grond meer voor de conclusie dat bezwaarverzekeringsarts Koek de maagklachten van betrokkene en de daaruit voortvloeiende beperkingen onvoldoende in beeld heeft gebracht. Van een onjuiste vaststelling van de beperkingen van betrokkene ten tijde in geding is gelet op het vorenstaande dan ook geen sprake.
4.3. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond heeft verklaard en dat besluit heeft vernietigd vanwege een ondeugdelijk gemotiveerde medische grondslag. De medische grondslag van bestreden besluit 1 berust thans, na de in hoger beroep gegeven toeliching, op een voldoende draagkrachtige motivering. Er is geen aanleiding voor een nader medisch onderzoek. In zoverre slaagt het hoger beroep van appellant.
In het geding 12/892 WAO
4.4. De Raad stelt vast dat appellant met bestreden besluit 2 niet volledig is tegemoet gekomen aan de bezwaren van betrokkene, zodat dit besluit op grond van de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht in het geding dient te worden betrokken.
4.5. Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen in 4.1, 4.2 en 4.3 ziet de Raad geen aanleiding de medische grondslag van bestreden besluit 2 voor onjuist te houden. Uitgaande van de juistheid van de FML van 22 april 2010 is de Raad niet gebleken dat betrokkene de geduide functies per 4 januari 2007 niet zou kunnen vervullen. De geschiktheid in medisch opzicht van deze functies voor betrokkene is met de beschikbare arbeidskundige rapporten voldoende toegelicht.
4.6. De Raad concludeert dat bestreden besluit 2 in rechte stand kan houden. Het beroep van betrokkene tegen dat besluit zal ongegrond worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
-verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J. Riphagen als voorzitter en J.J.T. van den Corput en A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2012.
(get.) J. Riphagen.
(get.) R.L. Rijnen.
CVG