ECLI:NL:CRVB:2012:BW8461

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1243 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigd betaalde kinderbijslag door de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak gaat het om de terugvordering van te veel betaalde kinderbijslag door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) aan appellante. De Centrale Raad van Beroep heeft op 25 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. Appellante stelde dat zij niet op de hoogte was van de toekenning van kinderbijslag voor haar kinderen, geboren tussen 2000 en 2006, en dat de terugvordering onterecht was. De Svb had op 29 oktober 2009 besloten om het recht op kinderbijslag te herzien en een bedrag van € 2.106,18 terug te vorderen. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar de Svb verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop appellante in hoger beroep ging.

De Raad overwoog dat appellante niet had aangetoond dat de terugvordering zou leiden tot onaanvaardbare financiële of sociale gevolgen. De Raad ging uit van de feiten zoals vastgesteld door de rechtbank en oordeelde dat appellante op de hoogte had moeten zijn van de toekenning van de kinderbijslag, aangezien de Svb haar frequent had geïnformeerd. De Raad vond het ongeloofwaardig dat de correspondentie de appellante niet had bereikt, en concludeerde dat de terugvordering rechtmatig was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de vordering van appellante af, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/1243 AKW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 17 januari 2011, 10/709 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.J. Bronsveld, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2012. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.S. Yap, advocaat. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de feiten en omstandigheden die de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vermeld. De Raad volstaat hier met het volgende.
2.1. Bij besluit van 29 oktober 2009 heeft de Svb het aan appellante toegekende recht op kinderbijslag voor de kinderen die zijn geboren in de periode van 2000 tot en met 2006 herzien, omdat appellante vanaf het eerste kwartaal van 2007 geen recht had op kinderbijslag voor deze kinderen. De Svb heeft de herziening beperkt tot het tweede en derde kwartaal van 2008.
2.2. Bij besluit van eveneens 29 oktober 2009 heeft de Svb een bedrag van € 2.106,18 aan te veel betaalde kinderbijslag van appellante teruggevorderd.
2.3. Appellante heeft tegen het besluit vermeld in 2.2 bezwaar gemaakt.
2.4. Bij besluit van 5 januari 2010 heeft de Svb het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak - voor zover hier van belang - het beroep van appellante tegen het besluit van 5 januari 2010 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat appellante geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het besluit vermeld in 2.1, zodat vaststaat dat appellante in de in 2.1 aangegeven periode voor de in 2.1 bedoelde kinderen geen recht had op kinderbijslag. Nu de kinderbijslag mitsdien onverschuldigd is betaald, dient de Svb ingevolge artikel 24, eerste lid, van de Algemene kinderbijslagwet (AKW) deze onverschuldigd betaalde kinderbijslag terug te vorderen. De rechtbank heeft voorts overwogen dat hetgeen appellante naar voren heeft gebracht, geen aanknopingspunten biedt voor de aanwezigheid van dringende redenen om van terugvordering af te zien.
3.1. In het hoger beroep heeft appellante naar voren gebracht dat zij geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het besluit vermeld in 2.1, omdat zij het met dit besluit eens is. Appellante heeft gesteld geen recht te hebben gehad op kinderbijslag voor de in dat besluit bedoelde kinderen, maar niet te hebben geweten dat voor deze kinderen kinderbijslag was aangevraagd en aan haar was toegekend.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Het standpunt van appellante vermeld in 3 begrijpt de Raad mede zo, dat nu appellante er niet van op de hoogte was dat op haar naam kinderbijslag was aangevraagd, deze aanvraag was ingewilligd en kinderbijslag is betaald er mitsdien ook niet onverschuldigd is betaald, zodat geen terugvordering van deze kinderbijslag van haar kan plaatsvinden.
Het standpunt van appellante mist feitelijk grondslag. De Svb heeft aan appellante frequent correspondentie gezonden waaruit blijkt dat appellante ook voor de in 3 bedoelde kinderen kinderbijslag is toegekend. Dat de uitbetaling van deze kinderbijslag, overeenkomstig het bij de aanvraag gedane verzoek, niet op haar rekening heeft plaatsgevonden neemt niet weg dat appellante als verzekerde in de zin van artikel 24, eerste lid van de AKW dient te worden aangemerkt. Dat geen van deze brieven appellante heeft bereikt acht de Raad ongeloofwaardig. De stelling van appellante dat al de correspondentie die specifiek op meerbedoelde kinderen ziet moet zijn onderschept door één van haar kinderen gaat eraan voorbij dat in dat geval de correspondentie op haar woonadres moet zijn ontvangen en dat zij op de hoogte had kunnen en moeten zijn dat aan haar kinderbijslag was toegekend. Het standpunt van appellante treft dan ook geen doel.
4.3. Naar vaste rechtspraak van de Raad, zoals deze blijkt uit onder meer zijn uitspraak van 6 januari 2011, LJN BP0338, kunnen dringende redenen om van terugvordering van onverschuldigd betaalde kinderbijslag af te zien slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de financiële en/of sociale gevolgen die een terugvordering voor verzekerde heeft.
4.4. Uit hetgeen appellante heeft aangevoerd is de Raad niet kunnen blijken dat de terugvordering leidt tot onaanvaardbare financiële en/of sociale gevolgen.
5.1. Gelet op hetgeen is overwogen in 4.2 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.2. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en J. Brand en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2012.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) Z. Karekezi.
IvR