ECLI:NL:CRVB:2012:BW8333

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5822 ZVW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om compensatie eigen risico 2008

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo, die op 15 september 2010 een eerdere beslissing van het Centraal Administratiekantoor (CAK) om de aanvraag voor compensatie van het eigen risico voor het jaar 2008 af te wijzen, had bevestigd. De appellant had op 24 oktober 2008 een aanvraag ingediend bij het CAK, maar deze werd op 11 december 2008 afgewezen omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Na bezwaar van de appellant, waarin hij stelde dat hij al 15 jaar medicatie voor hartklachten gebruikte, verklaarde het CAK op 6 februari 2009 het bezwaar ongegrond.

De rechtbank oordeelde dat het CAK de appellant in de gelegenheid had moeten stellen om zijn gegevens nader te onderbouwen, maar bevestigde uiteindelijk de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit. De rechtbank concludeerde dat er geen medicijnen waren geleverd die in aanmerking kwamen voor compensatie, en dat het CAK geen nader onderzoek door een arts of apotheker nodig had geacht.

In hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad kwam tot de conclusie dat de rechtbank op goede gronden de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand had gelaten. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en voegde hieraan toe dat de appellant niet had aangetoond dat het CAK tekort was geschoten in zijn onderzoek. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken van de appellant af, zonder aanleiding te zien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

10/5822 ZVW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats], (appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 15 september 2010, 09/170 (aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
appellant
en
Centraal Administratiekantoor (CAK)
Datum uitspraak: 13 juni 2012
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2011. Appellant is verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.R. Fernhout, werkzaam bij CAK.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft op 24 oktober 2008 bij CAK een aanvraag ingediend om compensatie van het eigen risico voor het jaar 2008, als bedoeld in artikel 118a van de Zorgverzekeringswet (Zvw).
1.2. CAK heeft bij besluit van 11 december 2008 de aanvraag van appellant afgewezen. CAK heeft daartoe overwogen dat appellant niet voldoet aan de ingevolge de Zvw geldende voorwaarden om de compensatie te ontvangen.
1.3. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en daarbij onder meer aangegeven dat hij al 15 jaar medicatie voor zijn hartklachten (Ascal) gebruikt.
1.4. Bij besluit van 6 februari 2009 heeft CAK het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 december 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 6 februari 2009 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat CAK appellant naar aanleiding van de door hem in bezwaar overgelegde gegevens in de gelegenheid had moeten stellen deze gegevens nader te onderbouwen. Uit nader onderzoek - naar aanleiding van de door appellant ingezonden afleverhistorie van 15 april 2009 - is in beroep gebleken dat aan appellant in 2006 en 2007 geen medicijnen zijn geleverd met een werkzame stof in een hoeveelheid die leidt tot indeling in een farmaceutische kostengroep (FKG). De rechtbank heeft geen reden gezien aan die vaststelling te twijfelen, in het bijzonder ook niet aan de door CAK ter zitting gegeven toelichting dat de gegevens kunnen worden gecontroleerd op werkzame stoffen aan de hand van daarvan gegeven codes. Onderzoek door een arts of apotheker is dan niet vereist. De rechtbank heeft op grond hiervan geconcludeerd dat terecht geen compensatie is toegekend en heeft daarom de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat de door hem overgelegde afleverhistorie ten onrechte niet is onderzocht door professionals zijnde een arts en/of apotheker.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad zal zich bij de beoordeling van het hoger beroep beperken tot de vraag of de rechtbank op goede gronden de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 6 februari 2009 in stand heeft gelaten.
4.2. De Raad verwijst voor het van toepassing zijnde wettelijk kader en de uitleg die daaraan moet worden gegeven naar zijn uitspraak van 19 oktober 2010, LJN BN9985.
4.3. De gronden van het hoger beroep treffen naar het oordeel van de Raad geen doel. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en voegt hieraan het volgende toe. Evenals de rechtbank ziet de Raad geen reden voor een nader onderzoek van de afleverhistorie en de daarbij betrokken codes door een apotheker en/of een arts. Noch in beroep noch in hoger beroep heeft appellant met stukken onderbouwd op welke onderdelen het onderzoek daarnaar door CAK tekort schiet. De Raad benadrukt dat uit de door CAK in beroep overgelegde ‘Overzichten van de bepaling van FKG’s over de jaren 2006 en 2007’ van 5 oktober 2009 blijkt dat geen van de aan appellant afgeleverde medicijnen stoffen bevat die leidt tot indeling in een FKG.
4.4. Hetgeen onder 4.3 is overwogen brengt mee dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak - voor zover aangevochten - dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en H.J. de Mooij en M.I. ’t Hooft als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2012.
(get.) R.M. van Male.
(get.) P.J.M. Crombach.
HD