ECLI:NL:CRVB:2012:BW8114

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-5351 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewet-uitkering en de zorgvuldigheid van het medische onderzoek door het Uwv

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant, die als magazijnmedewerker werkzaam was. Appellant viel op 26 januari 2009 uit voor zijn werk vanwege lichamelijke klachten. Na meerdere bezoeken aan de verzekeringsarts, concludeerde deze op 15 maart 2010 dat appellant met ingang van 22 maart 2010 weer geschikt was voor zijn werkzaamheden. Het Uwv beëindigde daarop de uitkering, maar appellant maakte bezwaar tegen dit besluit. Het bezwaar werd ongegrond verklaard, wat leidde tot een rechtszaak bij de rechtbank Arnhem, die de uitspraak van het Uwv bevestigde.

In hoger beroep betwistte appellant de uitspraak van de rechtbank en voerde aan dat zijn medische beperkingen waren onderschat. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medische onderzoek dat het Uwv had uitgevoerd voldoende zorgvuldig was. De Raad stelde vast dat de bezwaarverzekeringsarts alle relevante informatie had meegenomen, inclusief gegevens van de huisarts en behandelend artsen. De Raad vond geen reden om aan de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts te twijfelen, ook niet na het indienen van aanvullende medische informatie door appellant.

De Raad concludeerde dat het Uwv op goede gronden de Ziektewet-uitkering van appellant had beëindigd. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/5351 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 9 september 2010, 10/1823 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 13 juni 2012
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. H. van Straten, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.H.J. Ambrosius.
OVERWEGINGEN
1. Appellant was werkzaam als magazijnmedewerker voor 40 uur per week bij [B.V.], toen hij op 26 januari 2009 voor zijn werk met lichamelijke klachten uitviel. In dat kader heeft appellant meerdere keren het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Na onderzoek op het spreekuur van 15 maart 2010 is deze arts tot de conclusie gekomen dat appellant met zijn lichamelijke beperkingen met ingang van 22 maart 2010 weer geschikt is te achten voor zijn arbeid. Bij besluit van 15 maart 2010 is appellants uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd met ingang van 22 maart 2010. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 18 mei 2010 (bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan is het rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 17 mei 2010 ten grondslag gelegd.
2. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank was van oordeel dat het medische onderzoek van de (bezwaar)verzekeringsarts voldoende zorgvuldig is geweest, omdat aan appellants klachten ruim aandacht is besteed en medische informatie van de behandelend sector bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellant is meegenomen. De rechtbank heeft de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts onderschreven en vastgesteld dat appellant geen medische gegevens heeft ingebracht ter onderbouwing van zijn stelling dat zijn medische beperkingen zijn onderschat.
3. In hoger beroep heeft appellant de juistheid van die uitspraak betwist. Daarbij heeft hij zijn standpunt herhaald dat zijn medische beperkingen zijn onderschat en hij niet in staat is om zijn functie van magazijnmedewerker te verrichten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medische onderzoek dat het Uwv aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Er is daarom geen reden om aan te nemen dat de medische beperkingen van appellant zijn onderschat. Naast de bevindingen van het eigen onderzoek heeft de verzekeringsarts ook de beschikking gehad over informatie van de huisarts en de behandelend oogarts. Vervolgens heeft de bezwaarverzekeringsarts appellant op het spreekuur van 21 april 2010 zelf onderzocht en bij de beoordeling alle dossiergegevens van appellant betrokken alsmede nader opgevraagde informatie van de huisarts. Op grond van alle onderzoeksbevindingen heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat appellant met zijn lichamelijke klachten in staat moet worden geacht om op de datum hier in geding van 22 maart 2010 zijn werkzaamheden als magazijnmedewerker te hervatten. De Raad ziet geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van die conclusie.
4.2. Bovendien heeft de bezwaarverzekeringsarts op de door appellant ingebrachte brieven van de orthopedisch chirurg en de oogarts steeds adequaat gereageerd en gemotiveerd aangegeven in die informatie geen aanleiding te zien om het eerder ingenomen standpunt niet te handhaven. Dat bij appellant blijkens de brief van 14 december 2010 van de orthopedisch chirurg bij een MRI-onderzoek van de lumbale wervelkolom een HNP L4-L5 en L5-S1 is ontdekt, betekent niet, zoals de bezwaarverzekeringsarts in een commentaar van 7 januari 2011 terecht heeft opgemerkt, dat die HNP op de hier in geding zijnde datum van 22 maart 2010 reeds aanwezig was. De klachten die appellant destijds uitte, gaven volgens de bezwaarverzekeringsarts geen aanleiding om aan een HNP te denken, temeer nu appellant daarvoor ook niet in onderzoek noch in behandeling was. Er is geen reden om aan het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts te twijfelen. Daarom gaat de Raad niet mee in het verzoek van appellant om een onafhankelijk deskundige in te schakelen.
4.3. Het in hoger beroep ingenomen standpunt van appellant dat hij zijn werkzaamheden niet kan hervatten, omdat in dat werk meer dan 20 kg moet worden getild, volgt de Raad ook niet. De Raad wijst op het rapport van de verzekeringsarts van 18 maart 2009. Daaruit blijkt dat appellant zelf heeft aangegeven dat in zijn werk tilbelastingen tot 20 kg voorkomen. Bovendien heeft appellant zijn nader ingenomen standpunt niet onderbouwd.
4.4. Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het Uwv op goede gronden het ziekengeld van appellant met ingang van 22 maart 2010 heeft beëindigd. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en B.M. van Dun en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van N.S.A. El Hana als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2012.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) N.S.A. El Hana.
NW