ECLI:NL:CRVB:2012:BW8114
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- B.M. van Dun
- J.J.T. van den Corput
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de Ziektewet-uitkering en de zorgvuldigheid van het medische onderzoek door het Uwv
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant, die als magazijnmedewerker werkzaam was. Appellant viel op 26 januari 2009 uit voor zijn werk vanwege lichamelijke klachten. Na meerdere bezoeken aan de verzekeringsarts, concludeerde deze op 15 maart 2010 dat appellant met ingang van 22 maart 2010 weer geschikt was voor zijn werkzaamheden. Het Uwv beëindigde daarop de uitkering, maar appellant maakte bezwaar tegen dit besluit. Het bezwaar werd ongegrond verklaard, wat leidde tot een rechtszaak bij de rechtbank Arnhem, die de uitspraak van het Uwv bevestigde.
In hoger beroep betwistte appellant de uitspraak van de rechtbank en voerde aan dat zijn medische beperkingen waren onderschat. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medische onderzoek dat het Uwv had uitgevoerd voldoende zorgvuldig was. De Raad stelde vast dat de bezwaarverzekeringsarts alle relevante informatie had meegenomen, inclusief gegevens van de huisarts en behandelend artsen. De Raad vond geen reden om aan de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts te twijfelen, ook niet na het indienen van aanvullende medische informatie door appellant.
De Raad concludeerde dat het Uwv op goede gronden de Ziektewet-uitkering van appellant had beëindigd. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.