ECLI:NL:CRVB:2012:BW8089

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4825 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijstandsverlening op basis van onvoldoende bewijs van woonadres

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Arnhem. De appellant had op 8 september 2009 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, waarbij hij aangaf te wonen op een bepaald adres in Arnhem. Na een onderzoek door de afdeling handhaving werk en inkomen, waarbij onder andere een huisbezoek is afgelegd, heeft het college van burgemeester en wethouders van Arnhem de aanvraag op 14 oktober 2009 afgewezen. De reden hiervoor was dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij op het opgegeven adres woonde.

Appellant heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Arnhem heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij wel degelijk op het opgegeven adres woonde en dat hij voldoende informatie had verstrekt om zijn recht op bijstand vast te stellen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de onderzoeksbevindingen van het college beoordeeld en geconcludeerd dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gedurende de relevante periode op het opgegeven adres woonde. De Raad heeft vastgesteld dat er bij het huisbezoek geen persoonlijke spullen van appellant zijn aangetroffen en dat de verklaringen van de zus van appellant en de waarnemingen in de omgeving van het adres niet in zijn voordeel spraken. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

10/4825 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 20 juli 2010, 10/1134 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (college)
Datum uitspraak: 12 juni 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.R.M. Noppen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2012. Voor appellant is verschenen mr. Noppen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door H.A.E.M. Wagener.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft op 8 september 2009 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ingediend. Appellant heeft meegedeeld dat hij bij zijn zus en zwager woont op het adres [adres] te Arnhem. De afdeling handhaving werk en inkomen heeft naar aanleiding van deze aanvraag een onderzoek verricht naar de woonsituatie van appellant. Daartoe is een huisbezoek afgelegd, zijn waarnemingen verricht en is appellant gehoord.
1.2. Op grond van de bevindingen van het onderzoek heeft het college bij besluit van 14 oktober 2009 de aanvraag van appellant afgewezen. Appellant is vervolgens in aanmerking gebracht voor een woning op een ander adres te Arnhem en hem is met ingang van 2 november 2009 bijstand verleend.
1.3. Bij besluit van 28 januari 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 14 oktober 2009 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij woont op het opgegeven adres en dat als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat hij wel op het opgegeven adres heeft gewoond en de nodige informatie heeft verstrekt op basis waarvan het recht op bijstand kan worden vastgesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Voor de juiste toepassing van de WWB is het van essentieel belang dat duidelijkheid bestaat over de woon- en verblijfplaats van de belanghebbende. In een aanvraagsituatie ligt het op de weg van de aanvrager hierover de nodige duidelijkheid te verschaffen. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren.
Indien de belanghebbende niet de nodige duidelijkheid verschaft, is dat een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.2. Uit de gedingstukken blijkt dat bij het aangekondigde huisbezoek op 16 september 2009 aan het opgegeven adres in het geheel geen persoonlijke spullen van appellant zijn aangetroffen. Appellant heeft verklaard dat hij gebruik maakt van de in de woning aanwezige toiletartikelen van zijn zwager. In de kofferbak van de auto van appellant zijn wel persoonlijke spullen als kleding en administratie aangetroffen. In de kamer, die bij het huisbezoek als de slaapkamer van appellant is geduid, is geen bed aangetroffen. De zus van appellant heeft verklaard dat appellant slaapt op een luchtbed dat tijdelijk bij de buurvrouw is ondergebracht, omdat de woning wordt opgeknapt. In de periode van 22 september 2009 tot en met 30 september 2009 zijn dagelijks waarnemingen verricht bij en in de omgeving van het opgegeven adres, steeds om ongeveer 7.00 uur, waarbij de auto van appellant niet is aangetroffen. Op 14 oktober 2009 heeft appellant, gevraagd naar zijn dagindeling, verklaard dat hij steeds op het opgegeven adres slaapt, rond 9.00 - 9.30 uur vertrekt en tegen 17.00 uur terugkeert.
4.3. Gelet op de onder 4.2 vermelde onderzoeksbevindingen heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij gedurende de hier te beoordelen periode woonde op het opgegeven adres. De beschikking van de rechter-commissaris van de rechtbank Zutphen van 13 augustus 2009 met de voorwaarde dat appellant niet mag verblijven in zijn toenmalige woning te [plaatsnaam] levert geen concreet aanknopingspunt op voor een ander oordeel. Het feit dat appellant zich in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens heeft laten inschrijven op het opgegeven adres betekent niet dat hij daar woonde. De constatering bij het huisbezoek dat de woning op dit adres wordt opgeknapt en rommelig is, brengt voorts niet mee dat het college nader onderzoek had moeten instellen, bijvoorbeeld door het horen van de onder 4.2 vermelde buurvrouw.
4.4. Hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en J.J.A. Kooijman en M. Hillen als leden, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2012.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) P.J.M. Crombach.
HD