Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 29 september 2010, 10/4199 (aangevallen uitspraak)
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Commandant Landstrijdkrachten (commandant)
Datum uitspraak: 7 juni 2012
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De commandant heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2012. Appellant is niet verschenen. De commandant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr.drs. A.J. Verdonk.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is aangesteld bij het beroepspersoneel voor onbepaalde tijd bij de Koninklijke Landmacht. Aan appellant is bij besluit van 7 juni 2007 met ingang van 25 juni 2007 een opleidingsplaats bij het toenmalige Explosieven OpruimingsCommando Koninklijke Landmacht (EOCKL) toegewezen. Appellant heeft de opleiding niet succesvol afgerond.
1.2. Appellant is op 15 april 2009 gestart met de herkansing van de opleiding op vliegbasis Gilze-Rijen en heeft ook deze keer de opleiding niet succesvol kunnen afronden. Bij besluit van 2 december 2009 is appellant daarom met onmiddellijke ingang ontheven van de opleiding.
1.3. Aan appellant is vervolgens bij besluit van 11 januari 2010 de functie van Medewerker technische werkvoorbereiding bij het Bureau Werkvoorbereiding van de sectie Onderhoud van het Defensie Munitiebedrijf, locatie Veenhuizen, per 1 januari 2010 toegewezen. De commandant heeft bij besluit van 19 mei 2010 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen de functietoewijzing ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van de standpunten van partijen in hoger beroep komt de Raad tot de volgende beoordeling.
3.1. Appellant kan zich niet verenigen met de overweging van de rechtbank dat de commandant in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat de commandant onzorgvuldig en in strijd met de Beleidsregel aanstelling, functietoewijzing en bevordering defensie (BAFBD) en de Werkwijze doorlopend functietoewijzingsproces (Wdf) heeft gehandeld. In zijn optiek had er voorafgaand aan de functietoewijzing overleg met hem moeten worden gepleegd en had hij na de ontheffing uit de opleiding drie maanden in de gelegenheid gesteld moeten worden om zelf te opteren voor een nieuwe functie.
3.2. De aan appellant geboden herkansing heeft plaatsgevonden door middel van toewijzing van een arbeidsplaats bij de Explosieven OpruimingsDienst Defensie (EODD). Voldoende steun is te vinden in de gedingstukken voor het standpunt van de commandant dat toewijzing van die arbeidsplaats heeft plaatsgevonden onder de toezegging dat bij het succesvol afronden van de opleiding appellant definitief een arbeidsplaats bij de EODD zou worden toegewezen en dat bij het niet slagen voor de opleiding terugplaatsing bij het Defensie Munitiebedrijf zou volgen.
3.3. Op grond van artikel 23 van het Algemeen militair ambtenarenreglement wordt bij het nemen van een beslissing tot functietoewijzing rekening gehouden met een viertal factoren, waaronder de noodzaak van een voortdurende taakvervulling door de krijgsmacht en in samenhang daarmee van een zo goed en tijdig mogelijke bezetting van alle functies en de door de militair kenbaar gemaakte voorkeur. In de BAFBD en de Wdf zijn nadere regels gegeven voor het functietoewijzingsproces en wordt geen onderscheid gemaakt tussen het reguliere functietoewijzingsproces en het functietoewijzingsproces bij opleidingsplaatsen. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden het standpunt van de commandant dat de Wdf enkel ziet op reguliere functies, als niet onredelijk aangemerkt. Gelet op de in het Wdf geformuleerde uitgangspunten kan geen sprake zijn van een recht om na ontheffing uit de opleiding nog drie maanden in de gelegenheid te zijn om zelf te opteren voor een nieuwe functie. Tevens wordt gewezen op de bij aanvang van de opleiding gemaakte afspraken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
3.4. Op grond van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet een bestuursorgaan dat van plan is een beschikking te geven die een belanghebbende niet heeft aangevraagd en waar die belanghebbende naar verwachting bedenkingen tegen zal hebben, die belanghebbende in de gelegenheid stellen zijn zienswijze over zo’n voorgenomen beschikking naar voren te brengen. Dit artikel had de juridische basis voor het door appellant gewenste overleg kunnen vormen, als niet in artikel 11 van de Militaire ambtenarenwet 1931 was bepaald dat artikel 4:8 van de Awb niet van toepassing is op beschikkingen op het gebied van, onder meer, functietoewijzing. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
3.5. De commandant heeft verder in voldoende mate aangetoond dat vulling van de aan appellant toegewezen functie essentieel was voor de continuïteit van het werkproces. De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat de commandant in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.
4. Het hoger beroep slaagt niet. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.Th. Wolleswinkel als voorzitter en M.C. Bruning en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2012.
(get.) J.Th. Wolleswinkel.