ECLI:NL:CRVB:2012:BW8023

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4424 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft appellante, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt over de herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering van appellante, die geen melding heeft gemaakt van ontvangen alimentatie. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eemsmond ongegrond verklaard. Appellante had bij haar aanvraag op 9 september 2007 aangegeven € 350,-- per maand aan alimentatie te ontvangen, maar heeft deze informatie niet correct doorgegeven op de rechtmatigheidsonderzoeksformulieren. Het college heeft daarop de bijstand herzien en een bedrag van € 5.068,35 teruggevorderd. Appellante stelde dat het college ten onrechte de bijstand had herzien op basis van artikel 54, derde lid, onder a, van de WWB, en dat het college niet correct had gereageerd op de verstrekte informatie. De Raad oordeelt dat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van de alimentatie, wat leidde tot een te hoge bijstandsverlening. De Raad bevestigt dat het college bevoegd was om de bijstand te herzien en de terugvordering te effectueren. Het beroep van appellante op de zesmaandenjurisprudentie wordt verworpen, en de Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

10/4424 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 28 juni 2010, 10/335 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Eemsmond (college)
Datum uitspraak: 5 juni 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2012. Namens appellante is verschenen mr. Bakker. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J. van Neer en mr. M.P. Dijkema.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft op 9 september 2007 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) aangevraagd waarbij zij op het aanvraagformulier heeft aangegeven dat zij € 350,-- per maand aan alimentatie ontvangt.
1.2. Bij besluit van 25 oktober 2007 heeft het college aan appellante met ingang van 17 augustus 2007 bijstand verleend naar de norm voor een alleenstaande ouder met een toeslag van 20%.
1.3. Uit de rapportage van het college van 27 mei 2009 blijkt dat de door appellante ontvangen alimentatie vanaf 17 augustus 2007 tot en met 31 oktober 2008 niet is gekort op de bijstand.
1.4. Bij besluit van 12 juni 2009 heeft het college de bijstand over de periode van 1 augustus 2007 tot en met 31 oktober 2008 herzien en de ten onrechte betaalde bijstand tot een bedrag van € 5.250,-- van appellante teruggevorderd.
1.5. Bij besluit van 24 februari 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 12 juni 2009 ongegrond verklaard. Het terugvorderingsbedrag is hierbij nader bepaald op een nettobedrag van € 5.068,35.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat de bijstand ten onrechte is herzien op basis van artikel 54, derde lid, onder a, van de WWB in plaats van met toepassing van artikel 54, derde lid, onder b, van de WWB omdat het college uitgaat van de goede trouw van appellante. Nu het college niet correct heeft gereageerd op de verstrekte informatie van appellante, had het college gedeeltelijk van terugvordering moeten afzien. Appellante heeft voorts een beroep gedaan op de zogeheten zesmaandenjurisprudentie.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Vaststaat dat appellante van de door haar ontvangen alimentatie vanaf augustus 2007 tot en met oktober 2008 geen melding heeft gemaakt op de daarvoor bestemde rechtmatigheidsonderzoeksformulieren, terwijl op die formulieren bij vraag 5 wordt gevraagd naar in de betreffende periode ontvangen inkomsten en daarbij alimentatie expliciet is genoemd. Indien bij appellante onduidelijkheid bestond of zij de door haar ontvangen alimentatie voor haar kinderen had moeten opgeven, had het op haar weg gelegen om zich tot haar bijstandsconsulent te wenden. Appellante heeft, door geen melding te maken van de in de betrokken maanden ontvangen alimentatie, de ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden. Dat appellante bij de aanvraag van de bijstand deze informatie wel heeft verstrekt, doet niet af aan de verplichting van appellante om de op de rechtmatigheidsonderzoeksformulieren gestelde vragen steeds volledig en correct te beantwoorden. Volgens vaste rechtspraak (CRvB 27 november 2007, LJN BB8967) moet het bijstandverlenend orgaan met het oog op een goede en doelmatige uitvoering van de WWB kunnen afgaan op de juistheid van de op de rechtmatigheidsonderzoeksformulieren vermelde gegevens.
4.2. Nu de schending van de inlichtingenverplichting tot gevolg heeft gehad dat aan appellante tot een te hoog bedrag bijstand is verleend, was het college op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB bevoegd de bijstand over de hier van belang zijnde periode te herzien en alsnog rekening te houden met de niet opgegeven alimentatie. De beroepsgrond van appellante dat het college de uitkering had moeten herzien op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder b, van de WWB slaagt dan ook niet.
4.3. Uit het voorgaande vloeit voort dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB is voldaan, zodat het college bevoegd was tot terugvordering van de teveel verleende bijstand van appellante. Het beroep van appellante op de zesmaandenjurisprudentie kan niet slagen. Anders dan appellante heeft aangevoerd, kan het melden van de alimentatie-aanspraak bij de aanvraag niet worden gezien als een signaal dat ten onrechte bijstand wordt verleend. Voorts heeft appellante de wettelijke inlichtingenverplichting geschonden door op de rechtmatigheidsformulieren geen melding te maken van de in de betrokken maanden ontvangen alimentatie. De stelling van appellante dat het college gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien, treft om die reden evenmin doel. Overigens is het college appellante gedeeltelijk tegemoetgekomen in die zin dat van brutering van de vordering is afgezien.
4.4. Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en E.J.M. Heijs en E.J. Govaers als leden, in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2012.
(get.) C. van Viegen.
(get.) J. van Dam.
HD