ECLI:NL:CRVB:2012:BW8009

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1602 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen terugvordering uitkering door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem. De zaak betreft een geschil tussen appellante en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar tegen de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering. Het Uwv had op 27 januari 2010 besloten om de onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen. Appellante maakte hiertegen tijdig bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar op 18 mei 2010 niet-ontvankelijk, omdat appellante geen gronden had vermeld in haar bezwaarschrift.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij wel degelijk gronden had aangevoerd in haar bezwaar en dat het Uwv ten onrechte geen rekening had gehouden met de belangenafweging en de beginselen van behoorlijk bestuur. De Raad overweegt dat volgens artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar moet bevatten. De Raad concludeert dat appellante niet heeft voldaan aan deze vereiste, aangezien zij niet heeft vermeld waarom zij het niet eens was met het besluit van 27 januari 2010.

De Raad stelt vast dat appellante in de gelegenheid is gesteld om het verzuim te herstellen, maar dat zij hiervan geen gebruik heeft gemaakt. Ook heeft zij niet binnen de gestelde termijn om verlenging van de termijn verzocht. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar gedaan op 1 juni 2012.

Uitspraak

11/1602 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 31 januari 2011, 10/3171 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 1 juni 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.A. Bouwman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2012. Appellante, noch haar gemachtigde, is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.
OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 27 januari 2010 heeft het Uwv onverschuldigd betaalde uitkering teruggevorderd.
2.1. Hiertegen heeft appellante tijdig bezwaar gemaakt.
2.2. Bij brief van 16 maart 2010 heeft het Uwv appellante in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken de gronden van het bezwaar in te dienen. Daarbij is er op gewezen dat het niet herstellen van het verzuim tot niet-ontvankelijkheid van het bezwaar kan leiden.
Appellante heeft niet op deze brief gereageerd.
2.3. Bij besluit van 18 mei 2010 heeft het Uwv het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 18 mei 2010 ongegrond verklaard.
4. In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat zij in bezwaar diverse gronden heeft aan doen voeren omdat zij zich verzette tegen de terugvorderingsbeslissing. Het Uwv heeft ten onrechte geen rekening gehouden met de situatie dat de belangenafweging achterwege is gebleven en dat er ook voor het overige strijdig met een of meer algemene beginselen van behoorlijk bestuur is beslist.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar. Artikel 6:6 van de Awb bepaalt, onder meer, dat het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
5.3. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat met hetgeen in het bezwaarschrift is vermeld niet is voldaan aan het vereiste van artikel 6:5, aanhef eerste lid, en onder d, van de Awb. Naar het oordeel van de Raad is niet vermeld waarom appellante het niet eens is met het besluit van 27 januari 2010. Er blijkt niet waaruit de strijdigheid met de beginselen van behoorlijk bestuur in dit specifieke geval zou bestaan. De Raad stelt voorts vast dat appellante in de gelegenheid is gesteld het verzuim te herstellen, maar daarvan heeft zij geen gebruik gemaakt. Evenmin heeft appellante binnen de gestelde termijn om verlenging van de termijn verzocht.
5.4. De Raad onderschrijft voorts al hetgeen de rechtbank overigens tot haar beslissing heeft geleid. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2012.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) G.J. van Gendt.
KR