ECLI:NL:CRVB:2012:BW7785

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/2728 WWB + 10/2729 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand en terugvordering op basis van schending van de inlichtingenverplichting met betrekking tot onroerend goed in Hong Kong

In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand en de terugvordering van eerder verstrekte bijstandsuitkeringen aan appellanten, die sinds 10 juli 2006 bijstand ontvangen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep heeft op 5 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen. De aanleiding voor de intrekking van de bijstand was een melding van anonieme tips dat appellanten een appartement in Hong Kong bezitten. Na een onderzoek door de sociale recherche en het Internationaal Bureau Fraude-informatie, werd vastgesteld dat appellanten niet hadden gemeld dat zij over dit onroerend goed beschikten, wat in strijd is met hun inlichtingenverplichting.

De Raad oordeelt dat de registratie van onroerende zaken op naam van de appellanten de veronderstelling rechtvaardigt dat deze zaken deel uitmaken van hun vermogen. Appellanten hebben niet kunnen aantonen dat het appartement niet tot hun vermogen behoort, ondanks hun beweringen dat het om familiebezit gaat en dat zij het niet kunnen vervreemden. De Raad heeft ook de waarde van het appartement beoordeeld en vastgesteld dat deze gedurende de relevante periode boven de grens van het vrij te laten vermogen lag, waardoor appellanten geen recht hadden op bijstand.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellanten niet slaagt. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de proceskosten te veroordelen. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de leden van de Raad.

Uitspraak

10/2728 WWB
10/2729 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 1 april 2010, 10/18 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
Datum uitspraak: 5 juni 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft E.P. Groot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 24 april 2012. Partijen zijn toen niet verschenen.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellanten ontvangen sinds 10 juli 2006 bijstand naar de norm voor gehuwden op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het vermogen van appellanten bij aanvang van de bijstand is op nihil gesteld.
1.2. Naar aanleiding van twee anonieme tips dat appellanten een eigen woning in Hong Kong bezitten heeft het Samenwerkingsverband Sociale Recherche Groningen (sociale recherche) het Internationaal Bureau Fraude-informatie van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (IBF) verzocht om een onderzoek te verrichten naar het vermogen van appellanten in Hong Kong. Op verzoek van het IBF heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken daar onderzoek naar laten doen. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 30 maart 2009. Appellanten zijn vervolgens op 18 augustus 2009 door de sociale recherche verhoord. De bevindingen van het door de sociale recherche verrichte onderzoek zijn neergelegd in een proces-verbaal dat is gesloten op 31 augustus 2009. De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van 25 augustus 2009 de bijstand met ingang van 10 juli 2006 in te trekken en de kosten van de over de periode van 10 juli 2006 tot en met 31 juli 2009 verleende bijstand tot een bedrag van € 42.285,77 van appellanten terug te vorderen.
1.3. Bij besluit van 14 december 2009 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 25 augustus 2009 ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op de overweging dat appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden door niet bij het college te melden dat zij over een appartement in Hong Kong beschikken. Aangezien de waarde van dat appartement gedurende de periode van 10 juli 2006 tot en met 31 juli 2009 lag boven de toepasselijke grens van het vrij te laten vermogen hadden appellanten geen recht op bijstand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Appellanten hebben aangevoerd dat het appartement in Hong Kong weliswaar al sinds 13 december 1988 op naam van appellanten staat, maar dat het gaat om familiebezit en dat het appartement niet vervreemd kan worden. Appellanten hebben dat tijdens hun verhoor door de sociale recherche al te kennen gegeven en hebben ook verklaringen van familieleden overgelegd. Deze beroepsgrond slaagt niet. Indien onroerende zaken in een officieel eigendomsregister op naam van een betrokkene staan geregistreerd is de vooronderstelling gerechtvaardigd dat deze zaken een bestanddeel vormen van het vermogen waarover hij daadwerkelijk beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijke situatie is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is. Appellanten zijn daarin niet geslaagd. De overgelegde verklaringen van de familieleden waarin zonder nadere onderbouwing wordt gesteld dat het appartement toebehoort aan appellant en zijn broer en zuster en dat appellant het daarom niet zelfstandig kan verkopen is daarvoor onvoldoende.
4.2. Appellanten hebben verder aangevoerd dat de waarde van het pand te hoog is ingeschat. Ook deze beroepsgrond treft geen doel. Uit het onder 1.2 genoemde rapport van 30 maart 2009 blijkt dat de aankoopwaarde van het appartement op 13 december 1988 HKD 248.0000,-- (tegen de huidige koers € 24.800,--) bedroeg. Volgens een lokale makelaar zou het appartement bij verkoop tussen HKD 880.000,-- en HKD 900.000,-- kunnen opleveren (tegen de huidige koers tussen € 88.000,-- en € 90.000,--). Via de ICBC (Asia) Bank is een zichttaxatie uitgevoerd waarbij de waarde van het appartement is geschat op HKD 880.000,-- (omgerekend tegen de huidige koers € 88.000,--). Op basis van deze gegevens heeft het college terecht vastgesteld dat de waarde van het appartement gedurende de hier te beoordelen periode, die loopt van 10 juli 2006 tot en met 25 augustus 2009, in elk geval boven de voor appellanten toepasselijke grens van het vrij te laten vermogen lag. Deze grens bedroeg in 2006 € 10.360,-- en in 2009 € 10.910,--. Appellanten hebben hun stelling dat het appartement minder waard was in het geheel niet onderbouwd.
4.3. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman als voorzitter en H.C.P. Venema en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2012.
(get.) J.J.A. Kooijman.
(get.) R.Scheffer.
HD