ECLI:NL:CRVB:2012:BW7785
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand en terugvordering op basis van schending van de inlichtingenverplichting met betrekking tot onroerend goed in Hong Kong
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand en de terugvordering van eerder verstrekte bijstandsuitkeringen aan appellanten, die sinds 10 juli 2006 bijstand ontvangen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep heeft op 5 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen. De aanleiding voor de intrekking van de bijstand was een melding van anonieme tips dat appellanten een appartement in Hong Kong bezitten. Na een onderzoek door de sociale recherche en het Internationaal Bureau Fraude-informatie, werd vastgesteld dat appellanten niet hadden gemeld dat zij over dit onroerend goed beschikten, wat in strijd is met hun inlichtingenverplichting.
De Raad oordeelt dat de registratie van onroerende zaken op naam van de appellanten de veronderstelling rechtvaardigt dat deze zaken deel uitmaken van hun vermogen. Appellanten hebben niet kunnen aantonen dat het appartement niet tot hun vermogen behoort, ondanks hun beweringen dat het om familiebezit gaat en dat zij het niet kunnen vervreemden. De Raad heeft ook de waarde van het appartement beoordeeld en vastgesteld dat deze gedurende de relevante periode boven de grens van het vrij te laten vermogen lag, waardoor appellanten geen recht hadden op bijstand.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellanten niet slaagt. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de proceskosten te veroordelen. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de leden van de Raad.