ECLI:NL:CRVB:2012:BW7738

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-3463 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenverplichting door appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant, die sinds 28 januari 2002 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De intrekking vond plaats omdat appellant niet de gevraagde gegevens over zijn internettransacties had overgelegd, ondanks herhaalde verzoeken van het college van burgemeester en wethouders van Enschede. Het college had een fraudeonderzoek ingesteld na meldingen dat appellant goederen te koop aanbood op marktplaats.nl en spullenbank.nl. Appellant heeft weliswaar bankafschriften overgelegd, maar deze gaven geen inzicht in zijn inkomsten, omdat hij geen informatie verstrekte over de verkopen op internet. De Raad oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij om medische redenen niet in staat was om de gevraagde gegevens te overleggen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Almelo, die het beroep van appellant tegen het besluit van het college gegrond had verklaard, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand had gelaten. De Raad concludeerde dat appellant niet voldeed aan zijn inlichtingenverplichting, waardoor niet kon worden vastgesteld of hij recht had op bijstand. De verzoeken om schadevergoeding werden afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

11/3463 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 29 april 2011, 09/769 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Enschede (college)
Datum uitspraak 29 mei 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.J. de Kaste, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in het geding met registratienummer 11/3464 WWB, plaatsgevonden op 17 april 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Kaste. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.A.J. Westerterp. In de gevoegde zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Appellant ontving vanaf 28 januari 2002 bijstand, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.3. Naar aanleiding van een melding van de contactpersoon van appellant dat appellant diverse aanbiedingen doet op marktplaats.nl en op spullenbank.nl heeft het college een fraudeonderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verstrekte bijstand. Hierbij is door middel van het invoeren van het mobiele nummer van appellant onderzoek gedaan op het internet. Daarbij is gebleken dat appellant zowel op spullenbank.nl als op marktplaats.nl advertenties heeft staan waarin goederen te koop worden aangeboden. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in de rapportage bestandsonderhoud van 2 juni 2008. Om inzicht te verkrijgen in het inkomsten- en uitgavenpatroon van appellant zijn bij hem bankafschriften over de periode van 1 januari 2008 tot en met 30 september 2008 opgevraagd alsmede nadere gegevens over de goederen die hij op internet te koop aanbood en een boekhouding van de in- en verkoop van die goederen.
1.4. Nadat appellant in gebreke was gebleven de gevraagde gegevens in te leveren, heeft het college bij het besluit van 3 november 2008, gehandhaafd bij beslissing op bezwaar van 14 juli 2009 (bestreden besluit), de bijstand met ingang van 23 oktober 2008 beëindigd (lees: ingetrokken) op de grond dat appellant geen gevolg heeft gegeven aan oproepen om inlichtingen te verstrekken die van belang zijn voor de voortzetting van de bijstand, waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand worden gelaten.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ter beoordeling staat de periode vanaf 23 oktober 2008 tot en met 3 november 2008.
4.2. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de WWB, voor zover van belang, doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
4.3. Schending van de inlichtingenverplichting vormt een rechtsgrond voor intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre, appellant verkeert in bijstandsbehoeftige omstandigheden. Het is dan aan appellant feiten te stellen en zonodig te bewijzen dat indien hij wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan over de periode in geding recht op (aanvullende) bijstand bestond.
4.4. Op grond van de onderzoeksbevindingen is aan appellant op 16 oktober 2008 verzocht om gegevens en een boekhouding te verstrekken over de verkoop op internet van de in die brief genoemde goederen en om afschriften over te leggen van zijn giro-, bank- en spaarrekening over de periode van 1 januari 2008 tot en met 30 september 2008. In de brief zijn zes goederen genoemd die in de periode van 21 maart 2008 tot 2 juni 2008 op marktplaats.nl te koop zijn aangeboden en vier goederen die in de periode van 3 juni 2008 tot 16 oktober 2008 op het internet te koop zijn gezet. Het gaat daarbij onder meer om een Yamaha keyboard in nieuwstaat met garantiebewijs met een vraagprijs van € 1.449,--, een Accordiola in nieuwstaat met een vraagprijs van € 1.349,--, een laptop van het nieuwste model met een vraagprijs van € 599,--, een drie maanden oude tenorsax met een vraagprijs van € 275,-- en een aantal andere instrumenten en aquaria. Bij het besluit van 23 oktober 2008 is aan appellant nogmaals een termijn van een week geboden om de gevraagde gegevens in te leveren.
4.5. In dit geval gaat het bij de op internet aangeboden goederen om feiten en omstandigheden, die mogelijk gevolgen hebben voor het recht op bijstand. Daartoe is van belang dat bij een groot deel van de goederen sprake is van hoge vraagprijzen, dat het volgens appellant niet alleen gaat om privébezittingen maar ook om goederen van zijn vader en dat een aantal goederen recent is aangeschaft. Bij het onderzoek is voorts gebleken dat in alle vier de maanden voorafgaand aan de datum van sluiting van het onderzoek goederen te koop werden aangeboden, terwijl ook in de daarna gelegen periode tot 16 oktober 2008 nog goederen te koop werden aangeboden, zodat het hier niet gaat om een incidentele verkoop. Het onderzoek van 2 juni 2008 bood het college voldoende grondslag om nader onderzoek te doen naar de activiteiten en de mogelijk daaruit verworven inkomsten van appellant. In dat kader was het college gerechtigd bij appellant om nadere bewijsstukken te vragen over de verkoop van de bij het onderzoek te koop aangetroffen goederen, te vragen om een boekhouding dan wel administratiekosten en de bankafschriften over een langere periode op te vragen. Daarbij onderschrijft de Raad het standpunt van de rechtbank dat in dit geval de boekhouding niet al te formeel behoeft te worden opgevat.
4.6. Wat ook zij van de ontvangst van de brief van 16 oktober 2008, vaststaat dat appellant ermee bekend was dat hij gegevens diende in te leveren en om welke gegevens het daarbij ging. Appellant verwijst hiernaar immers in zijn bezwaarschrift van 13 december 2008 en heeft zelf aangegeven dat hij deze informatie in een telefonisch onderhoud heeft verkregen.
4.7. Voorts staat vast dat appellant de gevraagde gegevens niet heeft overgelegd. Hij heeft op geen enkele wijze inzicht verschaft in zijn inkomsten. Weliswaar zijn in bezwaar alsnog de bankafschriften overgelegd, maar het college hoefde hierin geen grond te zien om terug te komen op zijn eerder ingenomen standpunt. Appellant heeft immers ook toen niet de gevraagde gegevens over de transacties op internet overgelegd, die naar hij zelf heeft aangegeven met contante betalingen plaatsvonden. Daardoor heeft appellant niet inzichtelijk gemaakt welke goederen zijn verkocht en is niet duidelijk geworden welke inkomsten daaruit zijn verkregen. Zijn stelling dat hij een deel van de goederen ten behoeve van zijn vader heeft verkocht en de opbrengst in contant geld aan hem heeft overhandigd, heeft hij niet aannemelijk gemaakt aangezien deze stelling niet verder met stukken is onderbouwd en het geld contant is overgedragen.
De omstandigheid dat, zoals appellant aanvoert, het destijds niet mogelijk was een verklaring van zijn vader te krijgen vanwege diens gezondheidstoestand en het niet ongebruikelijk is dat transacties via martkplaats.nl contant worden voldaan laat onverlet dat appellant geen enkel stuk heeft overgelegd waaruit de aankopen, waaronder recente, van waardevolle zaken blijken en zelfs geen opgave van de verkoop van eigen bezittingen en die zijn van vader, zoals datum, opbrengst en naam en adres van wederpartij.
4.8. Voor zover appellant van mening is dat hem niet kan worden verweten dat hij in gebreke is gebleven bij het inleveren van de gegevens, deelt de Raad die opvatting niet. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij op grond van medische redenen redelijkerwijs niet in staat was de gevraagde gegevens in te leveren.
4.9. Ook in beroep en hoger beroep heeft appellant hierover niet de vereiste duidelijkheid verschaft omdat geen schriftelijk overzicht is gemaakt van de transacties onderbouwd met verifieerbare en objectieve bewijsstukken. Nog steeds is onduidelijk gebleven welke goederen ook daadwerkelijk zijn verhandeld, op welke data en voor welke bedragen en aan wie dat geld ten goede is gekomen.
4.10. Uit het vorenstaande volgt dat appellant niet heeft voldaan aan de op hem op grond van artikel 17, eerste lid, van de WWB rustende inlichtingenverplichting. Door onvoldoende openheid van zaken te geven heeft appellant een zodanig onduidelijke situatie geschapen over zijn financiële positie dat daardoor niet is vast te stellen of er recht dan wel aanvullend recht op bijstand bestond.
4.11. Uit wat is overwogen in 4.5 tot en met 4.10 volgt dat de aangevoerde beroepsgronden geen doel treffen, zodat de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
4.12. Dit betekent dat er geen ruimte is voor toekenning van de verzochte veroordeling tot vergoeding van schade.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandrinaga als voorzitter en E.J.M. Heijs en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2012.
(get.) J.F. Bandringa.
(get.) M.R. Schuurman.
HD