ECLI:NL:CRVB:2012:BW7560

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-654 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag op basis van onderhoudseis en huishouden

In deze zaak heeft appellante, die kinderbijslag ontving voor haar kinderen, hoger beroep ingesteld tegen de weigering van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om kinderbijslag te verstrekken. De Svb had vastgesteld dat de kinderen uitwonend waren en dat appellante niet had aangetoond hen in voldoende mate te onderhouden. De zaak kwam voor de Centrale Raad van Beroep na een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard.

De feiten van de zaak zijn als volgt: appellante heeft verklaard dat haar kinderen sinds september 2006 bij haar moeder in Marokko wonen. De Svb heeft appellante om inlichtingen gevraagd over haar woonplaats en die van de kinderen. Appellante heeft op 23 februari 2009 telefonisch medegedeeld dat zij op het bij de Svb bekende adres woont en dat de kinderen in Marokko verblijven. De Svb heeft vervolgens besloten om de kinderbijslag over het vierde kwartaal van 2006 tot en met het vierde kwartaal van 2008 te weigeren, omdat appellante niet had aangetoond dat zij aan de onderhoudseis voldeed.

Tijdens de zitting op 13 april 2012 was appellante niet aanwezig, maar de Svb werd vertegenwoordigd door een advocaat. De Raad heeft overwogen dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij met de kinderen een huishouden heeft gevormd of dat zij voldoende tijd bij hen heeft doorgebracht om aan de onderhoudseis te voldoen. De Raad heeft vastgesteld dat appellante in eerdere verklaringen had aangegeven dat de kinderen bij haar moeder woonden, maar in bezwaar stelde zij dat de kinderen door haar echtgenoot werden verzorgd. De Raad concludeert dat appellante geen duidelijkheid heeft verschaft over de verblijfplaats van de kinderen, waardoor de Svb geen onderzoek kon doen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 25 mei 2012.

Uitspraak

11/654 AKW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 december 2010, 09/5885 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak 25 mei 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.F. Achekar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2012. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft kinderbijslag ontvangen ten behoeve van haar kinderen [Y.], [S.] en [M.] (de kinderen). De gemeente Amsterdam heeft de Svb bericht dat onderzoek werd gedaan naar appellantes adres. Naar aanleiding hiervan heeft de Svb appellante om inlichtingen gevraagd omtrent de woonplaats van haarzelf en van de kinderen. Op 23 februari 2009 heeft appellante de Svb telefonisch medegedeeld dat zij op het bij de Svb bekende adres in [woonplaats] woont, dat de kinderen sinds september 2006 bij haar moeder in Marokko wonen en dat zij niet kan aantonen de kinderen te hebben onderhouden. Navraag bij de school van de kinderen heeft uitgewezen dat de kinderen vanaf 1 augustus 2006 niet meer zijn ingeschreven.
1.2. Bij besluit van 27 februari 2009 heeft de Svb alsnog kinderbijslag geweigerd over het vierde kwartaal van 2006 tot en met het vierde kwartaal van 2008 onder overweging dat de kinderen uitwonend zijn en appellante niet heeft aangetoond hen in een zodanige mate te onderhouden dat zij voor kinderbijslag in aanmerking komt.
1.3. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 27 februari 2009. Zij heeft daarbij gesteld regelmatig in Marokko te verblijven en aldaar de kinderen te verzorgen en te onderhouden tezamen met haar echtgenoot, met wie zij gedurende haar verblijf in Marokko een gemeenschappelijke huishouding voert. Uit de gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie is de Svb gebleken dat appellante in juli 2007 in Marokko (opnieuw) is gehuwd, uit welk huwelijk op 25 november 2008 een kind is geboren.
1.3. Bij het bestreden besluit van 12 november 2009 heeft de Svb zijn besluit van 27 februari 2009 na bezwaar gehandhaafd. De Svb heeft vastgesteld dat appellante ingezetene van Nederland is. Hij is er op grond van de eerdere verklaringen van appellante van uitgegaan dat de kinderen bij haar moeder wonen en heeft vastgesteld dat appellante niet heeft aangetoond aan het onderhoud van de kinderen bij te dragen.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat appellante ingezetene is van Nederland en dat de kinderen in Marokko wonen. De rechtbank is van oordeel dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt met de kinderen een huishouden te vormen. De beschikbare gegevens wijzen weliswaar uit dat zij regelmatig naar Marokko reist, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat zij bij de kinderen verblijft. Appellante heeft aanvankelijk verklaard dat de kinderen bij haar moeder in Marokko wonen. In bezwaar heeft zij gesteld dat de kinderen door haar tweede echtgenoot worden verzorgd en opgevoed. Zij heeft evenwel geen duidelijkheid over de verblijfplaats van de kinderen verschaft. Zo heeft zij geen adressen van haar moeder en haar echtgenoot genoemd, waardoor controle door de Svb onmogelijk is.
3.1. In hoger beroep heeft appellante naar voren gebracht dat de kinderen sinds september 2006 bij haar moeder in Marokko woonden en dat appellante regelmatig bij hen verbleef. Na haar huwelijk [in] 2007 zijn de kinderen door haar echtgenoot verzorgd en opgevoed. Appellante noemt een adres in Tetouan, waar zowel haar moeder als haar echtgenoot en de kinderen verblijven. Zij zal hiervoor nog bewijsstukken inzenden.
3.2. In zijn verweerschrift wijst de Svb erop dat appellante aanvankelijk bij herhaling heeft verklaard dat de kinderen bij haar moeder verbleven. Eerst in de bezwaarfase is het standpunt ingenomen dat zij bij haar echtgenoot verbleven. Er is nooit duidelijkheid verschaft over de adressen van moeder en echtgenoot, hoewel daarom was gevraagd.
4.1. De Raad overweegt het volgende.
4.2. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of appellante recht heeft op kinderbijslag over de in geding zijnde kwartalen omdat zij met de kinderen één huishouden heeft gevormd dan wel omdat zij een zodanige tijd bij de kinderen heeft doorgebracht dat zij geacht kan worden aan de onderhoudseis te hebben voldaan. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat hiervan sprake is geweest. De Raad kan zich geheel vinden in hetgeen de rechtbank hierover heeft overwogen. Appellante heeft begin 2009 verklaard dat de kinderen sinds september 2006 bij haar moeder woonden. In bezwaar is gesteld dat de kinderen sinds haar huwelijk in juli 2007 bij haar (tweede) echtgenoot verblijven. Desgevraagd heeft appellante echter geen adresgegevens van haar moeder of haar echtgenoot verschaft, zodat enig onderzoek niet mogelijk was. In hoger beroep is in maart 2011 naar voren gebracht dat de moeder, de echtgenoot en de kinderen op één en hetzelfde adres verblijven. Daarbij is een adres genoemd met de mededeling dat nadere bewijsstukken zullen volgen. Hoewel inmiddels een jaar is verstreken, zijn deze bewijsstukken niet ingezonden. Appellante en haar gemachtigde zijn niet ter zitting van de Raad verschenen, zodat zij hierover niet konden worden bevraagd. De Raad kan dan ook evenals de rechtbank slechts vaststellen dat appellante haar stellingen omtrent de verblijfplaats van de kinderen en haar verblijf bij de kinderen in Marokko op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt.
4.3. Het onder 4.2 overwogene leidt tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en J. Brand en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2012.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) Z. Karekezi.
KR