ECLI:NL:CRVB:2012:BW6873
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- B.M. van Dun
- J.J.T. van den Corput
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering van appellant na zorgvuldige beoordeling van de gezondheidstoestand
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant. De Centrale Raad van Beroep heeft op 30 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. Appellant had tot 3 juli 2007 een volledige uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, maar meldde zich op 20 maart 2009 ziek vanwege lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv kende appellant ziekengeld toe, maar besloot op 29 mei 2009 dat hij vanaf 25 mei 2009 niet meer ongeschikt werd geacht voor arbeid. Dit besluit werd in een later bestreden besluit van 15 juli 2009 bevestigd.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij zij de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts als leidend beschouwde. Appellant stelde in hoger beroep dat hij door psychische klachten niet in staat was om te werken en overhandigde verklaringen van zijn behandelend psychiater R.W. Jessurun en psycholoog M.C.J. van Rijn. De Raad oordeelde dat de rapportages van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig waren en dat er geen nieuwe medische informatie was die tot een ander oordeel zou moeten leiden.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de door appellant overgelegde rapportages niet voldoende waren om aan te tonen dat hij ten tijde in geding niet in staat was tot het verrichten van zijn arbeid. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen gronden waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met Ch. van Voorst als voorzitter en B.M. van Dun en J.J.T. van den Corput als leden, in aanwezigheid van griffier L. van Eijndthoven.