ECLI:NL:CRVB:2012:BW6870
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- B.M. van Dun
- J.J.T van den Corput
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering na beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die sinds 29 maart 2004 met rugklachten uitgevallen was uit haar functie als beveiligingsmedewerkster, had aanvankelijk een WIA-uitkering aangevraagd, maar kreeg in plaats daarvan een ZW-uitkering toegekend na haar ziekmelding op 22 september 2008. Het Uwv heeft op 4 augustus 2009 besloten om de ZW-uitkering van appellante te beëindigen, omdat zij met ingang van 10 augustus 2009 weer in staat werd geacht om arbeid te verrichten. Dit besluit was gebaseerd op een medisch onderzoek dat had plaatsgevonden op 8 december 2008, waaruit bleek dat de artrose van appellante was toegenomen, maar dat zij na verdere evaluatie weer hersteld was verklaard.
Appellante heeft tegen de beslissing van het Uwv bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank 's-Gravenhage heeft de uitspraak van het Uwv bevestigd, waarbij werd gesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de juistheid van de beoordeling door de verzekeringsartsen te twijfelen. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende rekening heeft gehouden met haar beperkte belastbaarheid en dat de pijnbestrijding niet effectief was. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante in staat was om de geselecteerde functies te vervullen en dat de beëindiging van de ZW-uitkering gerechtvaardigd was.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De beslissing van het Uwv om de ZW-uitkering te beëindigen wordt daarmee bekrachtigd.