ECLI:NL:CRVB:2012:BW6870

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6044 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering na beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die sinds 29 maart 2004 met rugklachten uitgevallen was uit haar functie als beveiligingsmedewerkster, had aanvankelijk een WIA-uitkering aangevraagd, maar kreeg in plaats daarvan een ZW-uitkering toegekend na haar ziekmelding op 22 september 2008. Het Uwv heeft op 4 augustus 2009 besloten om de ZW-uitkering van appellante te beëindigen, omdat zij met ingang van 10 augustus 2009 weer in staat werd geacht om arbeid te verrichten. Dit besluit was gebaseerd op een medisch onderzoek dat had plaatsgevonden op 8 december 2008, waaruit bleek dat de artrose van appellante was toegenomen, maar dat zij na verdere evaluatie weer hersteld was verklaard.

Appellante heeft tegen de beslissing van het Uwv bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank 's-Gravenhage heeft de uitspraak van het Uwv bevestigd, waarbij werd gesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de juistheid van de beoordeling door de verzekeringsartsen te twijfelen. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende rekening heeft gehouden met haar beperkte belastbaarheid en dat de pijnbestrijding niet effectief was. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante in staat was om de geselecteerde functies te vervullen en dat de beëindiging van de ZW-uitkering gerechtvaardigd was.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De beslissing van het Uwv om de ZW-uitkering te beëindigen wordt daarmee bekrachtigd.

Uitspraak

10/6044 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 29 september 2010, 09/7054 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 30 mei 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.B. de Jong, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2012. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is op 29 maart 2004 met rugklachten uitgevallen uit haar functie als beveiligingsmedewerkster. Nadat het Uwv had geweigerd appellante met ingang van 14 april 2006 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen heeft hij haar een werkloosheidsuitkering toegekend. Op 22 september 2008 heeft appellante zich ziekgemeld met rugklachten en last van haar handen en voeten. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2. Appellante is op 8 december 2008 onderzocht door een arts van het Uwv. Die kwam tot de conclusie dat de bij appellante al bestaande artrose is toegenomen en besloot haar tijdelijk volledig arbeidsongeschikt te beschouwen en het effect van verdere pijnbestrijding af te wachten. Uit een handgeschreven aantekening op het rapport van de verzekeringsarts van 8 december 2008 blijkt dat de pijnklachten op 22 maart 2009 waren toegenomen. Appellante is toen doorgaand arbeidsongeschikt bevonden. Op 4 augustus 2009 is appellante gezien door een andere arts van het Uwv. Deze arts heeft geconcludeerd dat er geen verdere controles meer zijn in het ziekenhuis, dat de exacerbatie waar de ziekmelding voor was niet meer actueel is, appellante uitbehandeld is en qua klachten en beperkingen weer op het niveau is van voor de exacerbatie van haar klachten. Appellante is met ingang van 10 augustus 2009 hersteld verklaard.
1.3. Bij besluit van 4 augustus 2009 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellante beëindigd met ingang van 10 augustus 2009. Bij besluit van 26 augustus 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 4 augustus 2009 ongegrond verklaard. Het bestreden besluit is gebaseerd op een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 19 augustus 2009 waarvan de conclusie luidt dat de pijnklachten van appellante maar in beperkte mate geobjectiveerd kunnen worden, dat er wat betreft de rug en de gewrichten geen structurele afwijkingen zijn, dat er geen aanwijzingen zijn dat de artrose verdergaat dan normaal is bij de leeftijd van appellante en dat de in het kader van de WIA-beoordeling geselecteerde functies geen belasting kennen die de belastbaarheid van appellante overschrijdt. Verder was er volgens de bezwaarverzekeringsarts geen sprake van een psychiatrische stoornis.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank achtte het medisch onderzoek zorgvuldig en zag geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de beperkingen van appellante waren onderschat. De rechtbank overwoog verder dat van de kant van appellante geen medische informatie in het geding was gebracht op grond waarvan zou moeten worden getwijfeld aan de juistheid van de beoordeling door de verzekeringsartsen. De geduide functies waren volgens de rechtbank passend voor appellante.
3. Appellante heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het medisch onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts niet onzorgvuldig is geweest. Volgens appellante heeft de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende rekening gehouden met haar beperkte belastbaarheid. Appellante heeft verder aangevoerd dat zij ondanks het feit dat het effect van de pijnbestrijding zou worden afgewacht, de pijnbestrijding niet heeft geholpen en haar klachten onverminderd zijn, in staat is geacht om met ingang van 10 augustus 2009 arbeid te verrichten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad dient onder ‘zijn arbeid’ in voormelde zin te worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na het volbrengen van de voorgeschreven wachttijd blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Wet WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor tenminste één van de functies die zijn geselecteerd bij de schatting in het kader van de Wet WIA.
4.2. Appellante heeft na de beoordeling van haar verzoek om een WIA-uitkering weliswaar nog getracht werk als begeleidster gehandicaptenvervoer te verrichten, maar voor dat werk was zij vanaf de aanvang ongeschikt. Het Uwv heeft dan ook terecht onderzocht of appellante met ingang van 10 augustus 2009 in staat was één van de functies te verrichten die in het kader van de WIA-beoordeling waren geselecteerd.
4.3. De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd tegen het bestreden besluit zijn grotendeels een herhaling van wat zij bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank heeft die gronden gemotiveerd verworpen. De Raad kan zich verenigen met de overwegingen van de rechtbank en hij neemt die over.
4.4. Naar aanleiding van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd merkt de Raad nog op dat het Uwv, zoals aangekondigd in het voormeld rapport van 8 december 2008, het effect van de pijnbestrijding heeft afgewacht alvorens een besluit te nemen over een eventuele voortzetting van de ZW-uitkering van appellante. Dat de pijnbestrijding uiteindelijk niet heeft geholpen betekent niet dat om die reden de ZW-uitkering niet mocht worden beëindigd.
4.5. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en B.M. van Dun en J.J.T van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2012.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) L. van Eijndthoven.
TM