ECLI:NL:CRVB:2012:BW6853

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-6500 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld wegens geschiktheid voor arbeid na psychische klachten

In deze zaak gaat het om de beëindiging van het ziekengeld van appellante, die als administratief medewerker in dienst was bij een werkgever. Appellante is op 12 september 2003 uitgevallen vanwege psychische klachten, waarna haar dienstverband op 17 september 2003 is beëindigd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 30 oktober 2003 besloten om het ziekengeld met ingang van 18 september 2003 te weigeren, omdat appellante niet in staat zou zijn om haar arbeid te verrichten. Dit besluit werd later door het Uwv bevestigd in een besluit van 5 april 2004, waarin het bezwaar van appellante ongegrond werd verklaard. De rechtbank Utrecht heeft in een eerdere uitspraak op 10 oktober 2011 het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende inzichtelijk had gemotiveerd waarom appellante na een half jaar weer geschikt werd geacht voor haar arbeid.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij per 19 april 2004 niet geschikt was voor haar arbeid en dat de bezwaarverzekeringsarts haar ten onrechte niet lichamelijk heeft onderzocht. Appellante stelde dat zij nog steeds last had van depressieve klachten en onder behandeling was van psychiater E.P. Oudemans. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts voldoende zorgvuldig was en dat het enkele feit dat er geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden, niet betekent dat het medisch onderzoek onaanvaardbare tekortkomingen vertoonde. De Raad concludeerde dat er geen ernstige psychiatrische stoornis of complicerende factoren aanwezig waren, waardoor een volledig herstel binnen een half jaar na de ziekmelding kon worden verwacht.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met Ch. van Voorst als voorzitter en B.M. van Dun en J.J.T. van den Corput als leden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 30 mei 2012.

Uitspraak

11/6500 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 10 oktober 2011, 11/431 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak 30 mei 2012.
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.C. Mens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2012. Appellante is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Mens. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.P.A. Loogman.
OVERWEGINGEN
1. Op 18 augustus 2003 is appellante als administratief medewerker in dienst getreden bij I[naam werkgever]. Op 12 september 2003 is appellante voor deze werkzaamheden uitgevallen vanwege psychische klachten. Op 17 september 2003 is het dienstverband beëindigd.
2. Bij besluit van 30 oktober 2003 is aan appellante met ingang van 18 september 2003 ziekengeld geweigerd omdat zij reeds bij aanvang van haar dienstverband niet in staat was om haar arbeid te verrichten. Bij besluit van 5 april 2004 is onder verwijzing naar het rapport van een bezwaarverzekeringsarts en artikel 44, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ziektewet (ZW), het bezwaar van appellante tegen het besluit van 30 oktober 2003 ongegrond verklaard.
3. Bij uitspraak van 15 augustus 2007, 05/2394 ZW (LJN BB1956) heeft de Raad het besluit van 5 april 2004 vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 30 juni 2008 het bezwaar van appellante andermaal ongegrond verklaard, thans op de grondslag dat uitval binnen zes maanden was te verwachten, zoals bedoeld in artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de ZW. Bij uitspraak van 5 juli 2010, SBR 08/2086, heeft de rechtbank het besluit van 30 juni 2008 vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen. Bij besluit van 22 december 2010 (bestreden besluit) is aan appellante per
18 september 2003 ziekengeld toegekend en is dit per 19 april 2004 beëindigd, omdat zij per die datum weer geschikt werd geacht om haar arbeid te verrichten.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bezwaarverzekeringsarts inzichtelijk gemotiveerd waarom appellante een half jaar na haar ziekmelding weer geschikt was voor haar arbeid. De rechtbank zag geen reden de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist te houden, nu geen medische informatie van de behandelend sector is overgelegd die een ander licht werpt op de gezondheidstoestand van appellante per 19 april 2004 en op de eventuele beperkingen die hieruit voortvloeiden voor het verrichten van arbeid.
5. In hoger beroep heeft appellante (samengevat) gesteld dat zij per 19 april 2004 niet geschikt was voor haar arbeid, dat de bezwaarverzekeringsarts haar ten onrechte niet lichamelijk heeft onderzocht en dat zij op en na 19 april 2004 nog steeds last had van depressieve klachten en daartoe onder behandeling was van de psychiater E.P. Oudemans.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1. Het onderzoek dat de bezwaarverzekeringsarts heeft ingesteld naar de gezondheidstoestand van appellante ten tijde in geding is voldoende zorgvuldig geweest, hij heeft zijn bevindingen inzichtelijk gerapporteerd. Het enkele feit dat de bezwaarverzekeringsarts geen lichamelijk onderzoek heeft verricht betekent niet dat het medisch onderzoek onaanvaardbare tekortkomingen kent. Daarbij is van belang dat de bezwaarverzekeringsarts appellante heeft gezien op het spreekuur en haar heeft bevraagd over haar klachten. Op grond van zijn onderzoek en de zich in het dossier bevindende stukken, waaronder gegevens van de huisarts en van de behandelend psychiater, alsmede de verklaringen van appellante bij het spreekuur van de bezwaarverzekeringsarts, heeft deze arts kunnen concluderen dat bij appellante ten tijde in geding geen sprake was van een ernstige psychiatrische stoornis en geen complicerende factoren aanwezig waren zodat een volledig herstel binnen een half jaar na de ziekmelding kon worden verwacht. De in hoger beroep namens appellante overgelegde verklaringen van de psychiater Oudemans zijn te summier om op grond daarvan tot het oordeel te komen dat per 19 april 2004 bij appellante sprake was van ongeschiktheid voor haar arbeid en daarmee de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts in twijfel te trekken.
7. Gelet op hetgeen onder 6.1 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
8. Er zijn geen gronden aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en B.M. van Dun en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2012.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) L. van Eijndthoven.
NW