ECLI:NL:CRVB:2012:BW6793

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-4028 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor reiskosten van minderjarige zoon naar voetbalopleiding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Breda. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag door appellante voor bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de reiskosten die haar minderjarige zoon moest maken om te kunnen voetballen bij RBC Roosendaal en onderwijs te volgen in Bergen op Zoom. Appellante stelde dat de combinatie van voetbal en school een beroepsopleiding vormde, maar de Raad oordeelde dat zij niet voldoende objectieve en verifieerbare gegevens had overlegd om dit te onderbouwen. De Raad concludeerde dat de kosten voor de reiskosten niet als noodzakelijke kosten van het bestaan konden worden aangemerkt. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin was geoordeeld dat de kosten niet noodzakelijk waren en dat de keuze van de zoon om bij RBC te voetballen en onderwijs te volgen een persoonlijke voorkeur was. De Raad benadrukte dat er geen opleidingsplan of andere bewijsstukken waren overgelegd die de status van de voetbalopleiding konden onderbouwen. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt dat de kosten voor de reiskosten niet in aanmerking komen voor bijzondere bijstand, omdat deze niet voldoen aan de criteria van noodzakelijkheid zoals gesteld in de WWB.

Uitspraak

11/4028 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 11 mei 2011, 11/193 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
Datum uitspraak: 29 mei 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I.A.C. Cools, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en een nader stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Cools en [C.H.]. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.
De Raad heeft het onderzoek heropend, de zaak verwezen naar de meervoudige kamer van de Raad en aan het college nadere vragen gesteld. Bij brief van 4 januari 2012 heeft het college een reactie gegeven op deze vragen.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2012. Appellante is verschenen, opnieuw bijgestaan door mr. Cools en [C.H.]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door F.J.W. de Bruijn.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft op 28 juli 2010 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de reiskosten die haar minderjarige zoon [naam zoon] moet maken om bij RBC Roosendaal (RBC) - een professionele voetbalvereniging die in juni 2011 failliet is verklaard - te voetballen en onderwijs in Bergen op Zoom te volgen. Deze reiskosten betreffen de kosten van openbaar vervoer van Tilburg naar Bergen op Zoom en terug. Tijdens een telefonisch onderhoud met de behandelend ambtenaar op 8 september 2010 heeft appellante toegelicht dat RBC de zoon heeft ‘gescout’ om bij die club te komen voetballen en dat het een eis van RBC is dat de zoon in Bergen op Zoom naar school zou gaan.
1.2. Bij besluit van 13 september 2010 heeft het college de aanvraag van appellante afgewezen op de grond dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd niet kunnen worden aangemerkt als bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan.
1.3. Bij besluit van 25 november 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 13 september 2010 ongegrond verklaard. Daartoe heeft het college, samengevat, het volgende overwogen. De kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zijn niet noodzakelijk. De mogelijkheid voor de zoon om bij RBC zijn droom te verwezenlijken moet worden aangemerkt als een persoonlijke voorkeur. De reden dat het college in het verleden bijzondere bijstand heeft toegekend voor de reiskosten die de dochter van appellante heeft moeten maken voor het volgen van een opleiding buiten Tilburg was dat zij een opleiding volgde die niet in Tilburg werd aangeboden. Deze situatie doet zich niet voor bij de zoon.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante, samengevat, aangevoerd dat haar zoon, die inmiddels bij FC Eindhoven voetbalt, ten tijde in geding bij RBC een voetbalopleiding volgde, bestaande uit een combinatie van een groot aantal trainingsuren en reguliere lesuren. Deze opleiding moet worden beschouwd als een beroepsopleiding die gelijk te stellen is met de beroepsopleiding Dierverzorging die haar dochter in Breda heeft gevolgd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2. Tussen partijen is in geschil of de (reis)kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd noodzakelijk zijn. In dat verband houdt partijen verdeeld de vraag of de zoon een opleiding volgt die is aan te merken als een beroepsopleiding die niet in Tilburg wordt aangeboden dan wel daarmee op één lijn te stellen is.
4.3. Vast staat dat de zoon ten tijde hier in geding, naast zijn voetbalactiviteiten bij RBC, in Bergen op Zoom regulier voortgezet onderwijs (MAVO) volgde op een zogeheten ‘LOOT-school’, een school waar topsporttalenten de kans krijgen om hun topsportcarrière te combineren met hun schoolcarrière. Eveneens staat vast dat een dergelijke school ook in Tilburg aanwezig is. Het volgen van onderwijs aan de LOOT-school te Bergen op Zoom kan echter, anders dan het college doet voorkomen, niet geheel los worden gezien van zijn voetbalactiviteiten bij RBC. Appellante heeft namelijk ter zitting van de Raad naar voren gebracht - en de Raad ziet geen reden om daar niet van uit te gaan - dat RBC en de LOOT-school te Bergen op Zoom nauw samenwerkten en dat RBC zijn spelers op deze school onderbracht. Verder staat vast dat RBC de reiskosten van de zoon niet vergoedde.
4.4. Appellante heeft niet aan de hand van objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat de combinatie van voetbal en school een (soort) beroepsopleiding is, of daarmee op één lijn te stellen is. Zij heeft gesteld dat uit het arbeidscontract dat de zoon destijds met RBC heeft afgesloten, kan worden afgeleid dat daadwerkelijk sprake is van een voetbalopleiding, maar heeft dat contract niet ingebracht. Nergens blijkt uit dat RBC een opleidingsplan had met daarin opgenomen welke voetbalvaardigheden wanneer en binnen hoeveel tijd moesten worden aangeleerd en aan de hand van welke maatstaven dit werd getoetst. Dat de zoon bij RBC veel trainingsuren moest maken en in zijn ogen perspectief had om professioneel voetballer te worden, is onvoldoende om de combinatie van voetbal en school aan te merken als een beroepsopleiding of daarmee op één lijn te stellen.
4.5. Gelet op hetgeen is overwogen in 4.6, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand is gevraagd niet noodzakelijk zijn. Dat de zoon graag professioneel voetballer wilde worden bij RBC en om die reden zich aan die club heeft verbonden en voortgezet onderwijs is gaan volgen in Bergen op Zoom, brengt niet met zich dat de daarmee gepaard gaande reiskosten moeten worden aangemerkt als noodzakelijke kosten van het bestaan in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB.
4.6. Uit hetgeen is overwogen in 4.4 en 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en A.B.J. van der Ham en E.J. Govaers als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2012.
(get.) W.F. Claessens.
(get.) R.L.G. Boot.
RB