ECLI:NL:CRVB:2012:BW6616

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-6182 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning Wet WIA-uitkering op basis van niet toegenomen arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uwv om appellante een uitkering op grond van de Wet WIA toe te kennen. Het Uwv heeft op 19 oktober 2010 besloten dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen sinds 14 juni 2007, en heeft dit besluit gebaseerd op een medisch onderzoeksverslag van 28 september 2010. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij heeft overwogen dat de acceptatie van appellante in de Ziektewet niet betekent dat de criteria van de Wet WIA zijn vervuld. De Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak en stelt dat het beoordelingskader van de Ziektewet niet gelijk is aan dat van de Wet WIA. De Raad wijst erop dat de enkele omstandigheid dat appellante uitkeringen op grond van de Ziektewet heeft ontvangen, niet betekent dat haar beperkingen zijn toegenomen. De Raad concludeert dat er geen overschrijding van de redelijke termijn is en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 28 september 2011.

Uitspraak

11/6182 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 28 september 2011, 10/387 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.C.S. Grégoire, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2012. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.
OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 23 augustus 2007 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante per 14 augustus 2007 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Dit besluit berust op de overweging dat appellante met haar beperkingen van medische aard meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. De beperkingen van medische aard van appellante zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 14 juni 2007.
1.2. Bij besluit van 19 oktober 2010 heeft het Uwv onder toepassing van artikel 55, eerste lid, onder b, van de Wet WIA geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wet WIA toe te kennen op basis van de overweging dat geen sprake is van toegenomen beperkingen sedert 14 juni 2007. Aan dit besluit ligt ten grondslag het rapport medisch onderzoeksverslag van
28 september 2010.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - het beroep van appellante tegen het besluit van 19 oktober 2010 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft hiertoe onder meer overwogen dat het feit dat het Uwv appellante vanaf 11 februari 2008 tot 3 juni 2008, op 11 en 12 juni 2008 en vanaf 30 juni 2008 tot 20 oktober 2008 heeft geaccepteerd in de Ziektewet niet betekent dat daarmee is voldaan aan de criteria van artikel 55, eerste lid, onder b, van de Wet WIA.
3.1. In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat zij zich niet kan verenigen met de in 2 weergegeven overweging van de rechtbank.
3.2. Appellante heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Appellante heeft in verband met de door haar gestelde overschrijding van de redelijke termijn verzocht om een schadeloosstelling.
3.3. Appellante heeft ten slotte verzocht om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand en om schadeloosstelling in de vorm van wettelijke rente over de aan appellante na te betalen bedragen.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2.1. De grond van hoger beroep van appellante als is vermeld in 3.1 treft geen doel.
4.2.2. De beperkingen van appellante zijn laatstelijk neergelegd in de aan het besluit van 23 augustus 2007 ten grondslag liggende FML van 14 juni 2007.
Uit artikel 55, eerste lid, onder b, van de Wet WIA vloeit voort dat het Uwv bij een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid primair dient te beoordelen of op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten de beperkingen - zoals in dit geval neergelegd in de FML van 14 juni 2007 - zijn toegenomen. Zo’n beoordeling dient plaats te vinden op grond van de Wet WIA en daarop gebaseerde nadere regelingen.
Het Uwv heeft dit, naar blijkt uit het rapport medisch onderzoeksverslag van 28 september 2010, gedaan. Het door de rechtbank over deze beoordeling gegeven oordeel is in hoger beroep door appellante niet bestreden.
4.2.3. Het door appellante ingenomen standpunt ter zake van de betekenis die dient te worden toegekend aan de omstandigheid dat aan appellante uitkeringen op grond van de Ziektewet zijn verstrekt, vindt geen steun in de tekst van het artikellid vorenbedoeld.
De Raad wijst erop dat het beoordelingskader van de Ziektewet niet gelijk is aan dat van de Wet WIA, zodat de enkele omstandigheid dat aan appellante uitkeringen op grond van de Ziektewet zijn verstrekt, niet met zich brengt dat de beperkingen die eerder in het kader van de Wet WIA zijn vastgesteld, zijn toegenomen.
De Raad wijst er overigens op dat aan de toekenning van de uitkeringen op grond van de Ziektewet aan appellante geen medische beoordeling ten grondslag lag, maar dat toekenning om redenen van zorgvuldigheid heeft plaatsgevonden.
4.3. Van een overschrijding van de termijn bedoeld in 3.2 is geen sprake. De Raad volstaat ermee om, onder verwijzing naar hetgeen in zijn uitspraak van 10 juni 2009, LJN BI8287 is overwogen ten aanzien van de aanvang van de redelijke termijn, erop te wijzen dat zelfs tussen de datum van melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid op 26 november 2008 en deze uitspraak geen termijn van vier jaren is verstreken. Het door appellante gedane verzoek als vermeld in 3.2 komt mitsdien niet voor inwilliging in aanmerking.
5.1. Gelet op hetgeen is overwogen in 4.2 en 4.3 slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.2. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en J. Brand en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2012.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) Z. Karekezi.
EK