ECLI:NL:CRVB:2012:BW6574
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.A.J. van den Hurk
- A.J.T.M. Bruijnis-Vermeulen
- Rechtspraak.nl
Intrekking verzoek schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn EVRM
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 23 mei 2012, hebben de erven van wijlen [betrokkene], laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats], Tunesië, hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Dit hoger beroep was gericht tegen de uitspraak van 26 augustus 2010, waarin de rechtbank zich had uitgesproken over een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De Raad had eerder, op 27 juli 2011, bepaald dat het onderzoek heropend zou worden ter voorbereiding van een nadere uitspraak over dit verzoek om schadevergoeding.
Tijdens de procedure heeft de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Minister van Veiligheid en Justitie, een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Op 21 december 2011 hebben de erven echter hun verzoek om schadevergoeding ingetrokken, omdat partijen overeenstemming hadden bereikt over het bedrag aan schadevergoeding. Tegelijkertijd vroegen de erven de Raad om de Staat te veroordelen in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat de intrekking van het verzoek om schadevergoeding geen proceshandeling is die voor vergoeding in aanmerking komt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De Raad heeft daarom het verzoek tot toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.