ECLI:NL:CRVB:2012:BW6485

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-6617 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om toepassing van artikel 18 van het Besluit studiefinanciering 2000 voor studiejaar 1999-2000

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 mei 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het geschil betreft de afwijzing van het verzoek van de appellant om toepassing van artikel 18 van het Besluit studiefinanciering 2000, ook wel bekend als de spaarpuntenregeling, voor het studiejaar 1999-2000. De Minister had het verzoek afgewezen omdat het niet binnen de vereiste termijn van drie maanden na het einde van de vijfjarige termijn van de studiefinanciering was ingediend.

De rechtbank Maastricht had eerder het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De Centrale Raad overwoog dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden van het Besluit en dat onbekendheid met de regels van studiefinanciering voor zijn eigen risico kwam. De appellant had in hoger beroep aangevoerd dat er sprake was van strijd met het gelijkheidsbeginsel en dat de Minister het buitenwettelijke beleid niet correct had toegepast. De Raad oordeelde echter dat de Minister niet verplicht was om het beleid te publiceren en dat de appellant niet had aangetoond dat hij in een vergelijkbare situatie verkeerde als andere studenten.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de appellant ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier Z. Karekezi en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

10/6617 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 10 november 2010, 10/961 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Minister).
Datum uitspraak: 11 mei 2012
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en de Minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2012.
Appellant is verschenen. De Minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. E.H.A. van den Berg.
II. OVERWEGINGEN
1. In dit geding wordt onder de Minister tevens verstaan de Informatie Beheer Groep.
2.1. Bij besluit van 19 mei 2010 heeft de Minister het verzoek van appellant om toepassing van artikel 18 van het Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf 2000), ook wel spaarpunten regeling genoemd, voor het studiejaar 1999-2000 afgewezen omdat het verzoek van appellant niet is ingediend binnen drie maanden na het einde van de vijfjarige termijn van de studiefinanciering.
2.2. Bij beslissing van 2 juli 2010 (bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij overwogen dat uit het bepaalde in artikel 18, negende lid, van het Bsf 2000 volgt dat appellant uiterlijk binnen drie maanden na afloop van het vijfde studiejaar een verzoek kon indienen. Appellant heeft aan die voorwaarde niet voldaan. Onbekendheid met de regels van studiefinanciering moet tot het eigen risico van appellant worden gerekend. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.
4.1. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel, dat de Minister het buitenwettelijke beleid ten onrechte niet bekend heeft gemaakt en niet consistent heeft toegepast.
4.2. De Minister heeft uiteengezet dat hij - in afwijking van artikel 18, negende lid, Bsf 2000 - het buitenwettelijk begunstigend beleid voert dat een verzoek om toepassing van dat artikel nog wordt gehonoreerd indien het verzoek door de studerende wordt gedaan binnen de bezwaartermijn van het eerste Bericht Terugbetalen. Appellant heeft al in februari 2004 een Bericht Terugbetalen ontvangen. Het had op zijn weg gelegen om binnen zes weken na die datum een beroep te doen op de spaarpunten regeling maar hij heeft tot 2010 gewacht. Voor een verdergaande uitzondering voor appellant is geen reden.
5.1. De Raad overweegt allereerst dat tussen partijen niet in geschil is dat appellant niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 18, negende lid, van het Bsf 2000 en evenmin dat hij niet binnen het toepassingsbereik viel van het buitenwettelijk beleid als in 4.2 uiteengezet.
5.2. De stelling van appellant dat de Minister het beleid had moeten publiceren, zodat hij er - net als andere studenten - van had kunnen kennis nemen, slaagt niet. Er is geen rechtsregel die de Minister daartoe verplicht.
5.3. Appellant heeft het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kunnen onderbouwen, zodat zijn stelling dat is gehandeld in strijd met dit beginsel geen doel treft.
6.1. Het hoger beroep slaagt dus niet.
6.2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2012.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) Z. Karekezi.
JL