[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 4 juni 2009, 08/1530 (aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 9 mei 2012
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2011, waar appellant in persoon is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. F.H.M.A. Swarts.
Na de behandeling van het geding ter zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee is besloten het onderzoek te heropenen.
Het Uwv heeft op verzoek van de Raad nadere stukken ingebracht.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven hernieuwde behandeling van het geding ter zitting achterwege te laten. Gelet op de verleende toestemming is het onderzoek gesloten.
1.1. De Raad gaat bij zijn beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Appellant was werkzaam als zelfstandig tentenverhuurder en heeft het Uwv met een door hem op 20 februari 2003 ondertekend formulier verzocht om toekenning van een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) in verband met sedert september 1999 bestaande arbeidsongeschiktheid.
1.3. Bij besluit van 16 maart 2005 is aan appellant een WAZ-uitkering toegekend, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met terugwerkende kracht ingaande per 13 september 2000. Bij besluiten van eveneens 16 maart 2005 heeft het Uwv bepaald dat de uitkering over de periode van 13 september 2000 tot 1 januari 2001 niet wordt uitbetaald en dat de uitkering van 1 januari 2001 tot 1 januari 2002 wordt geschorst. Appellant heeft tegen de besluiten van 16 maart 2005 geen bezwaar gemaakt.
1.4. In april 2005 is aan appellant bij nabetaling een bedrag uitgekeerd van € 26.358,57 aan uitkeringen over de periode van januari 2002 tot april 2005.
1.5. Bij besluit van 13 oktober 2005 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingaande 1 oktober 2005 geschorst omdat appellant geen jaarstukken en aangifte Inkomstenbelasting over 2004 heeft verstrekt. Bij besluit van 26 januari 2006 heeft het Uwv de uitkering met ingang van 1 januari 2004 ingetrokken omdat appellant niet aan de verplichting had voldaan om de jaarstukken en de aangifte te verstrekken.
1.6. Bij brief van 3 oktober 2007 heeft appellant toegelicht waarom hij de gevraagde informatie niet eerder heeft aangeleverd en deze informatie alsnog overgelegd. Daarnaast heeft hij verzocht om heropening van zijn WAZ-uitkering.
1.7. Bij besluit van 7 januari 2008 heeft het Uwv het besluit van 26 januari 2006 ingetrokken en bepaald dat de uitbetaling van de uitkering vanaf 1 oktober 2005 wordt hervat.
1.8. In januari 2008 is aan appellant bij nabetaling een bedrag uitgekeerd van € 15.880,45 aan uitkeringen over de periode van oktober 2005 tot december 2007.
1.9. Bij brief van 6 maart 2008 heeft appellant aan het Uwv verzocht rente te vergoeden over de nabetalingen in april 2005 en januari 2008. Bij besluit van 2 april 2008 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen. Bij besluit van 12 juni 2008 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van zijn verzoek ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen (waarbij appellant is aangeduid als eiser en het Uwv als verweerder)
“3.2 De nabetaling die in april 2005 heeft plaatsgevonden, is een gevolg van de toekenning van een WAZ-uitkering aan eiser. Deze toekenning is gebaseerd op eisers aanvraag van 20 februari 2003 en heeft terugwerkende kracht tot 13 september 2000 (Einde Wachttijd). Nu eiser eerst op 20 februari 2003 een aanvraag om een uitkering ingevolge de WAZ heeft ingediend, kan niet anders geconcludeerd worden dan dat verweerder feitelijk niet eerder tot toekenning over heeft kunnen gaan. De ingangsdatum van de uitkering is rechtstreeks te koppelen aan het moment van de aanvraag van eiser. Niet gezegd kan worden dat verweerder een besluit heeft genomen dat (ernstige) gebreken vertoond. Het feit dat de nabetaling ruim twee jaar na de aanvraag heeft plaatsgevonden maakt dit niet anders, omdat, zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht en door eiser ook is erkend, de vertraging met name te wijten was aan het uitblijven van het overleggen van stukken door eiser.
3.3 De nabetaling die in januari 2008 heeft plaatsgevonden, vindt zijn oorsprong in de schorsing en intrekking van de uitkering van eiser als gevolg van het feit dat eiser door verweerder opgevraagde informatie niet (tijdig) heeft overgelegd. Verweerder is op grond van de artikelen 18 en 55 van de WAZ bevoegd om in het geval van een overtreding van de inlichtingenverplichting van een verzekerde zoals deze is neergelegd in artikel 70 van de WAZ over te gaan tot schorsing en intrekking van de uitkering. Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting dient geconcludeerd te worden dat eiser ondanks herhaald verzoek van verweerder eerst op 3 oktober 2007 aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder bevoegd was tot de besluitvorming die uiteindelijk heeft geleid tot de nabetaling zoals deze in januari 2008 heeft plaatsgevonden. Niet gezegd kan worden dat deze besluitvorming ernstige gebreken vertoonde, zodat geen recht bestaat op vergoeding van de wettelijke rente zoals door eiser is gevraagd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat indien, zoals eiser ter zitting heeft toegelicht, hij niet eerder over de gevraagde gegevens kon beschikken en deze dus ook niet eerder kon overleggen, het op zijn weg ligt om hierover met verweerder in overleg te treden. Het feit dat eiser, gelet het verslag van verzekeringsarts T. de Vries van 6 november 2007, op medisch gronden niet verweten kan worden dat hij de informatie te laat heeft verstrekt, maakt deze conclusie niet anders, aangezien het aan eiser is om onder deze omstandigheden een zaakwaarnemer aan te stellen.”
3. Appellant heeft in hoger beroep (samengevat) aangevoerd dat de nabetalingen zijn veroorzaakt door een tekortschietend optreden van het Uwv bij de verwerking van zijn aanvraag voor een WAZ-uitkering. Verder was hij niet in staat de gevraagde gegevens te verstrekken. De omstandigheden bij de schorsing en intrekking van de uitkering in 2005 en 2006 zijn niet meer van belang omdat het Uwv zelf zijn besluiten heeft teruggedraaid en nieuwe besluiten heeft genomen. Daarnaast heeft de bezwaarverzekeringsarts aangegeven dat vanwege medische gronden appellant geen verwijt kan worden gemaakt dat hij de informatie te laat heeft verstrekt.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. De gronden die appellant in hoger beroep aanvoert zijn in wezen dezelfde als in bezwaar en in beroep door hem naar voren zijn gebracht.
4.2. De Raad kan zich verenigen met het oordeel van de rechtbank en de daar aan ten grondslag liggende overwegingen, zoals hiervoor aangegeven bij 2. De vertraging die is opgetreden bij de afhandeling van appellants aanvraag voor een uitkering en bij de heropening van die uitkering valt geheel aan hem toe te rekenen nu hij meerdere keren verzuimd heeft de door het Uwv gevraagde en voor de beoordeling van zijn aanspraak op die uitkering noodzakelijke gegevens tijdig aan te leveren. Zowel in 2005 na ontvangst van de gegevens van appellants huisarts als in 2008 na beoordeling van de door appellant aangeleverde gegevens heeft het Uwv op de afronding van de besluitvorming een prompte betaling laten volgen.
4.3. Gelet op het hiervoor gestelde in 4.2 komt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M. Greebe en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2012.