ECLI:NL:CRVB:2012:BW6192

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1672 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering wegens niet gemelde woning in Marokko

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een bijstandsuitkering van appellante, die van 6 juli 2000 tot en met 28 maart 2007 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Regionale Sociale Dienst Hoeksche Waard ontving meldingen dat appellante onroerend goed in Marokko bezat, wat leidde tot een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Dit onderzoek resulteerde in de conclusie dat appellante niet had gemeld dat zij een woning in Marokko bezat, waarvan de waarde het vrij te laten vermogen overschreed. Op basis van deze bevindingen heeft het dagelijks bestuur op 8 juli 2008 de bijstand van appellante ingetrokken en de ten onrechte gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij nooit over een woning in Marokko heeft beschikt. Zij stelde dat haar vader zonder haar medeweten een stuk grond op haar naam had gekocht en een woning had laten bouwen. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarop appellante in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft het onderzoek heropend, maar uiteindelijk geconcludeerd dat de onderzoeksbevindingen voldoende steun bieden voor de stelling van het dagelijks bestuur dat de woning tot het vermogen van appellante moet worden gerekend.

De Raad oordeelde dat appellante onvoldoende bewijs had geleverd om haar stelling te onderbouwen dat zij geen eigenaar was van de woning. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar hebben uitgesproken.

Uitspraak

10/1672 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 26 februari 2010, 09/48 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats], België (appellante)
het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst Hoeksche Waard (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 15 mei 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.M. Dezfouli, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 januari 2012. Voor appellante is mr. Dezfouli verschenen.
Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Z. Schoemaker en M. van Munster.
De Raad heeft het onderzoek heropend omdat het niet volledig is geweest. Appellante is verzocht nadere stukken in te dienen.
Appellante heeft de Raad schriftelijk meegedeeld dat het voor haar onmogelijk is aan de gevraagde stukken te komen.
Vervolgens hebben partijen de Raad toestemming verleend zonder nadere zitting uitspraak te doen en heeft de Raad het onderzoek gesloten.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontving van 6 juli 2000 tot en met 28 maart 2007 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.2. Naar aanleiding van meldingen in 2006 aan de Regionale Sociale Dienst Hoeksche Waard dat appellante over onroerend goed in Marokko beschikt, heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. In dat kader is onder meer dossieronderzoek verricht, heeft het Internationaal Bureau Fraude (IBF) onderzoek in Marokko laten verrichten en is appellante verhoord. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 11 juni 2008.
1.3. Bij besluit van 8 juli 2008 heeft het dagelijks bestuur de bijstand van appellante over de periode van 1 januari 2005 tot en met 28 maart 2007 ingetrokken op de grond dat appellante in deze periode niet heeft gemeld dat zij beschikt over een woning in Marokko waarvan de waarde het vrij te laten vermogen met € 61.939,87 overschrijdt. Voorts heeft het college over deze periode de ten onrechte gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 38.740,-- van appellante teruggevorderd.
1.4. Bij besluit van 16 december 2008 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 8 juli 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat zij nimmer over een woning in Marokko heeft beschikt. Zij heeft hiertoe, samengevat, het volgende aangevoerd. Haar vader heeft, zonder dat zij dit wist, een stuk land op haar naam gekocht, een bouwvergunning op haar naam aangevraagd en een woning op kosten van de broer van appellante laten bouwen, met het oogmerk deze aan appellante te schenken. Toen appellante in 2006 vernam dat op haar naam een woning is gebouwd, heeft zij direct actie ondernomen en haar vader gemachtigd de woning op zijn naam te zetten. De rechtbank heeft ten aanzien van de vraag of appellante als eigenaar van de woning dient te worden aangemerkt ten onrechte meer gewicht toegekend aan de onderzoeksbevindingen dan aan het door haar geleverde tegenbewijs.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB, zoals dit luidde ten tijde hier van belang, wordt onder vermogen verstaan de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden.
4.2. De beroepsgrond dat appellante nimmer over een woning in Marokko heeft beschikt, treft op grond van het hierna volgende geen doel.
4.2.1. Uit het ‘Gerechtelijk document’ van de rechtbank in Tanger blijkt dat de vader van appellante op 16 juli 2003 namens haar de prijs heeft betaald voor een stuk grond in [plaatsnaam]. Uit de ‘Bouwvergunning [nummer]’ blijkt voorts dat aan appellante op haar verzoek in 2004 een bouwvergunning is verleend. Verder blijkt uit het verslag van de Nederlandse attaché voor Sociale Zaken van de Nederlandse ambassade van 10 oktober 2007 dat de moqadem (wijkhoofd) heeft verklaard dat hij appellante en haar vader goed kent, dat appellante een bouwvergunning van de gemeente heeft gekregen, dat zij het huis zelf heeft laten bouwen en dat het hele huis haar eigendom is. Deze onderzoeksgegevens bieden, tezamen en in onderling verband bezien, voldoende steun voor het standpunt van het dagelijks bestuur dat de betreffende woning tot het vermogen van appellante moet worden gerekend. Hierbij komt dat in de door appellante in beroep overgelegde verklaring van haar vader van 3 augustus 2009 staat dat hij de woning op naam van appellante heeft laten registeren. De enkele omstandigheid dat appellante voor deze woning ten tijde van belang geen belasting betaalde, is onvoldoende om aan te nemen dat de woning niet tot haar vermogen moet worden gerekend.
4.2.2. Dat in de verklaring van de vader van appellante voorts is gesteld dat zij, nadat zij wist wat hij had gedaan, de woning aan hem heeft afgestaan en dat de gemachtigde van appellante ter zitting van de Raad een in het Nederlands gestelde verklaring van afstand van 16 augustus 2006 heeft getoond, leidt niet tot een ander oordeel. Appellante is bij brief van 12 januari 2012 verzocht de originele verklaring van afstand alsmede de door een beëdigd tolk/vertaler gemaakte vertaling in te dienen. Zij heeft dit echter niet gedaan. Appellante heeft gesteld dat het voor haar door het overlijden van haar vader onmogelijk bleek aan het originele stuk te komen en dat ook een gewaarmerkt duplicaat niet zou worden afgegeven door de instanties in Marokko met het oog op het erfrecht en het vermogen van haar overleden vader. Wat hier verder ook van zij, de gevolgen hiervan dienen voor rekening en risico van appellante te blijven.
4.3. Uit 4.1 tot en met 4.2.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en J.F. Bandringa en E.J.M. Heijs als leden, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2012.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) V.C. Hartkamp.
HD