ECLI:NL:CRVB:2012:BW5430

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-3005 WAO-W-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek na uitspraak door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 mei 2012 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek dat was ingediend door een verzoeker na een eerdere uitspraak van de Raad. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de rechters mr. J.W. Schuttel, mr. J.P.M. Zeijen en mr. C.C.W. Lange, die betrokken waren bij de behandeling van het hoger beroep van de verzoeker. De verzoeker had zijn wrakingsverzoek ingediend op 24 april 2012, nadat de Raad op 2 maart 2012 een uitspraak had gedaan die de eerdere beslissing van de rechtbank van 's-Hertogenbosch bevestigde. De verzoeker stelde dat de rechters onpartijdigheid niet konden waarborgen vanwege verschillende omstandigheden, waaronder een onheus bejegenen door mr. Schuttel en vooringenomenheid van mr. Zeijen tijdens de zitting.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het verzoek om wraking niet-ontvankelijk was, omdat het verzoek was ingediend na de uitspraak van de Raad. Volgens artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht dient een verzoek om wraking te worden gedaan voordat de uitspraak is gedaan. De Raad benadrukte dat, aangezien de zaak niet langer bij de rechters in behandeling was, een na de uitspraak gedaan verzoek om wraking niet kon worden beoordeeld. De Raad verklaarde het verzoek niet-ontvankelijk en liet een inhoudelijke beoordeling van de aangevoerde gronden achterwege.

De uitspraak werd gedaan in het openbaar en de griffier, J. van Dam, en de voorzitter, A. Beuker-Tilstra, ondertekenden het proces-verbaal. Ter zitting was niemand verschenen, wat de procedure verder beïnvloedde. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep benadrukt het belang van tijdigheid bij het indienen van wrakingsverzoeken en de noodzaak voor partijen om zich bewust te zijn van de procedurele vereisten.

Uitspraak

11/3005 WAO-W-PV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het verzoek op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedaan door
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
Datum uitspraak: 10 mei 2012
Zitting hebben: mr. A. Beuker-Tilstra als voorzitter en mr. E.J.M. Heijs en mr. M. Hillen als leden Griffier: J. van Dam
Ter zitting is niemand verschenen.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om wraking niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1. Artikel 8:15 van de Awb bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
2. Op 20 januari 2012 heeft de Raad het hoger beroep van verzoeker behandeld tegen een uitspraak van de rechtbank van ’s-Hertogenbosch van 15 april 2011, 09/3043. Bij uitspraak van 2 maart 2012, LJN BV7595, heeft de Raad deze uitspraak bevestigd, voor zover aangevochten.
3. Bij brief van 24 april 2012 heeft verzoeker verzocht om wraking van mr. J.W. Schuttel, mr. J.P.M. Zeijen en mr. C.C.W. Lange (rechters) die de uitspraak van 2 maart 2012 hebben gedaan.
4. Mr. Schuttel heeft mede namens mr. Zeijen en mr. Lange bij brief van 6 mei 2012 schriftelijk op het verzoek gereageerd en daarbij te kennen gegeven dat de rechters niet berusten in de wraking en geen gebruik maken van de uitnodiging om ter zitting van de wrakingskamer aanwezig te zijn.
5. Aan het verzoek om wraking ligt, samengevat weergegeven, ten grondslag dat de uitnodiging voor de zitting op 20 januari 2012 op een zeer slecht moment kwam, dat mr. Schuttel verzoeker ter zitting onheus heeft bejegend, dat mr. Zeijen bij de bespreking van de zaak ter zitting vooringenomen was, dat door verzoeker ingediende stukken zijn teruggestuurd omdat deze pas op 27 januari 2012 zouden zijn ontvangen terwijl hij deze reeds bij brief van 6 januari 2012 zou hebben verstuurd en dat de uitspraak van 2 maart 2012 door geen van de rechters is ondertekend, een aaneenschakeling van fouten en onwaarheden bevat en uiterst summier is.
6. Uit artikel 8:15, eerste lid, van de Awb volgt dat een verzoek om wraking moet worden gedaan voordat uitspraak is gedaan. Nadat uitspraak is gedaan, is de zaak immers niet langer bij de rechter of rechters in behandeling. Een na de uitspraak gedaan verzoek om wraking dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7. Nu vaststaat dat verzoeker na de uitspraak van de Raad om wraking van de rechters heeft verzocht, wordt het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Dit brengt mee dat een inhoudelijke beoordeling van wat verzoeker in het kader van zijn verzoek om wraking heeft aangevoerd, achterwege blijft.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(get.) J. van Dam (get.) A. Beuker-Tilstra
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep
HD