T U S S E N U I T S P R A A K
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 3 juni 2011, 09/2859 (aangevallen uitspraak),
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 25 april 2012
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2011. Het Uwv heeft zich met voorafgaand bericht niet laten vertegenwoordigen. Betrokkene is verschenen.
1.1. Betrokkene, geboren [in] 1970, volgde de studie geneeskunde aan de toenmalige Rijksuniversiteit Limburg (RUL). Op 1 september 1994 is zij uitgevallen wegens klachten van vermoeidheid en algehele malaise. Zij is met ingang van 25 februari 2002 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Na een medisch en arbeidskundig heronderzoek heeft het Uwv bij besluit van 1 oktober 2007 de Wajong-uitkering van betrokkene met ingang van 2 december 2007 ingetrokken, omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder dan 25% is. Het Uwv is daarbij uitgegaan van een maatmaninkomen ter hoogte van het minimumloon per uur op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Het door betrokkene tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 19 juni 2008 gegrond verklaard, waarbij de Wajong-uitkering niet per 2 december 2007 is ingetrokken maar met ingang van 22 juni 2008.
1.3. De rechtbank heeft bij uitspraak van 11 juni 2009 (08/2507), het beroep van betrokkene tegen het besluit van 19 juni 2008 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat betrokkene reeds in de bezwaarfase had aangegeven dat zij binnen een jaar na het behalen van haar diploma voor de eerste fase doctoraal geneeskunde arbeidsongeschikt is geworden. De rechtbank was van oordeel dat Uwv diende te onderzoeken of sprake is van een beroepsgerichte opleiding en indien dit het geval is te bepalen wat het maatmanloon dan dient te zijn. Het Uwv werd opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in haar uitspraak heeft overwogen.
1.4. Ter uitvoering van deze uitspraak heeft het Uwv nader onderzoek verricht. In dat kader heeft de bij het Uwv werkzame bezwaararbeidsdeskundige G.C.M. van Heeswijk gesproken met een medewerkster van de afdeling communicatie van de toenmalige RUL. Zij heeft verklaard dat de eerste fase doctoraal geneeskunde een algemeen diploma geneeskunde betreft en geen beroepsgericht diploma. Daarop heeft het Uwv op 21 juli 2009 een nieuw besluit op bezwaar genomen. Daarin is geconcludeerd dat de door betrokkene gevolgde opleiding niet kan worden aangemerkt als een beroepsopleiding, die leidt tot verdiensten ter hoogte van anderhalf maal het wettelijk minimumloon. Het bezwaar van betrokkene is opnieuw ongegrond verklaard.
1.5. Betrokkene heeft ook tegen het besluit van 21 juli 2009 beroep ingesteld. De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 2 augustus 2010 overwogen dat het door het Uwv verrichte onderzoek onvoldoende is om zijn stelling, dat de door betrokkene genoten opleiding niet als beroepsgerichte opleiding kan worden aangemerkt, te kunnen dragen. De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld dit gebrek te repareren.
1.6. Naar aanleiding van deze tussenuitspraak heeft het Uwv twee rapporten van de bezwaararbeidsdeskundige Van Heeswijk ingezonden. Daarin is vastgehouden aan het standpunt dat de eerste fase doctoraal geneeskunde een te algemene opleiding betreft om als beroepsopleiding te kunnen aanmerken, waardoor het niet mogelijk is een maatmanloon vast te stellen anders dan het minimumloon.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit van 21 juli 2009 vernietigd en bepaald dat het Uwv een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in haar uitspraak en in haar tussenuitspraak van 2 augustus 2010 heeft overwogen. De rechtbank heeft het besluit van 21 juli 2009 vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het Uwv het geconstateerde gebrek niet heeft hersteld.
3. In hoger beroep heeft het Uwv samengevat zijn standpunt gehandhaafd dat hij voldoende duidelijk heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van een voltooide beroepsgerichte opleiding, maar van een algemene opleiding, dat daarom terecht geen toepassing is gegeven aan artikel 6, vierde lid, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit en dat op juiste gronden de mate van arbeidsongeschiktheid per 22 juni 2008 is vastgesteld op minder dan 25%.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 6, derde en vierde lid, van het Schattingsbesluit (tekst tot 1 januari 2010) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
”3. Het maatmaninkomen Wajong is voor de jonggehandicapte die:
a. geen inkomsten uit arbeid geniet, 108% van het bedrag dat voor een werknemer van dezelfde leeftijd geldt als minimumloon per uur op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag;
b. …
4. Het maatmaninkomen van de jonggehandicapte, bedoeld in het derde lid, wordt hoger gesteld, en ten minste op een bedrag gelijk aan anderhalf maal het bedrag dat voor de belanghebbende geldt als minimumloon per uur op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, indien de jonggehandicapte:
a. arbeidsongeschikt is geworden binnen één jaar onmiddellijk voorafgaande aan het behalen van een diploma, dan wel na het behalen van een diploma, aan een beroepsgerichte opleiding die opleidt voor een beroep waarvan het aanvangssalaris ten minste gelijk is aan anderhalf maal het bedrag dat voor een werknemer van dezelfde leeftijd geldt als minimumloon op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag;
b. ….”.
4.2. Blijkens de gedingstukken bestond het opleidingsprogramma van de studie geneeskunde aan de RUL ten tijde hier van belang uit twee fasen. De eerste fase betrof een propedeusejaar (1 jaar) gevolgd door een doctoraalprogramma (3 jaar). Deze fase werd afgesloten met een doctoraalexamen. De tweede fase, welke hoofdzakelijk bestond uit co-assistentschappen, leidde op tot het basisartsexamen (2 jaar). Betrokkene heeft de eerste fase van haar studie met succes voltooid. Desgevraagd heeft betrokkene ter zitting verklaard dat zij daarvoor een bul heeft ontvangen en doctoranda in de geneeskunde is. De tweede fase heeft betrokkene als gevolg van haar ziekte voortijdig moeten beëindigen.
4.3. De Raad dient in dit geding de vraag te beantwoorden of de door betrokkene met succes voltooide eerste fase doctoraalexamen geneeskunde moet worden aangemerkt als een beroepsgerichte opleiding in de zin van artikel 6, vierde lid, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit. De wetgever heeft in het Schattingsbesluit geen omschrijving gegeven van het begrip beroepsgerichte opleiding. Ook uit de wetsgeschiedenis blijkt niet welke betekenis aan dat begrip moet worden toegekend. Een redelijke uitleg van dat begrip brengt mee dat daaronder moet worden verstaan iedere opleiding welke niet algemeen vormend is. De door betrokkene voltooide eerste fase doctoraal geneeskunde is niet algemeen vormend. Deze opleiding moet daarom worden aangemerkt als een beroepsgerichte opleiding als bedoeld in artikel 6, vierde lid, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit.
4.4. Dit leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit van 21 juli 2009 niet deugdelijk is gemotiveerd. Dat besluit dient daarom te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
4.5. In het voorliggende geval leent de aard van het vastgestelde gebrek zich niet voor een andere wijze van herstel dan door het Uwv. De Raad ziet daarom aanleiding met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv op te dragen het in 4.3 en 4.4 geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het Uwv zal moeten onderzoeken of betrokkene met de door haar voltooide eerste fase doctoraal geneeskunde in een beroep een aanvangssalaris kan verdienen van ten minste anderhalf maal het voor haar geldende wettelijk minimumloon en, zo ja, het maatmaninkomen en de mate van arbeidsongeschiktheid op de in geding zijnde datum opnieuw moeten vaststellen in een nieuw besluit op bezwaar.
De Centrale Raad van Beroep;
Draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit van 21 juli 2009 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2012.