[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 2 maart 2011, 10/427 (aangevallen uitspraak),
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)
Datum uitspraak: 1 mei 2012
Namens appellant heeft mr. R.C. Breuls, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2012. Appellant heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door H.J.G. Kubben.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft op 6 november 2009 een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Appellant heeft daarbij vermeld dat hij woont en verblijft op het adres [adres 1] in [woonplaats] en dat hij drie tot vier nachten per week doorbrengt bij zijn echtgenote en kinderen in [plaatsnaam].
1.2. Bij besluit van 3 december 2009 heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen op de grond dat appellant niet duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote, waardoor hij niet kan worden aangemerkt als zelfstandig subject van bijstand.
1.3. Bij besluit van 12 maart 2010 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 december 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij wel duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In geval van een aanvraag om algemene bijstand dient in beginsel beoordeeld te worden de periode vanaf de datum van de aanvraag tot en met de datum van het primaire besluit. Dit betekent dat in dit geval de te beoordelen periode loopt van 6 november 2009 tot en met 3 december 2009.
4.2. Op grond van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de WWB wordt als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. Van duurzaam gescheiden levende echtgenoten is eerst sprake indien het een door beide betrokkenen, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving betreft, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. Dit zal moeten blijken uit de feitelijke omstandigheden.
4.3. Op grond van de onderzoeksbevindingen heeft het college terecht geconcludeerd dat appellant in de hier aan de orde zijnde periode niet duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote. Appellant verbleef ten tijde van belang drie tot vier nachten in de week in de woning van zijn echtgenote en heeft verklaard dat zij voor hem kookte en waste en dat hij niet voornemens was van haar te scheiden. De stelling van appellant dat hij bij zijn echtgenote en kinderen in [plaatsnaam] verbleef omdat hij zijn gehandicapte zoon op meerdere dagen vroeg in de ochtend naar fysiotherapie moet brengen, leidt niet tot een ander oordeel. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 22 november 2011, LJN BU5865) dienen de aard van de relatie van betrokkenen, hun subjectieve beleving daarover en het motief waarom zij niet duurzaam gescheiden leven, voor de toepassing van de WWB buiten beschouwing te blijven. Dit betekent dat appellant gedurende de in geding zijnde periode niet als zelfstandig subject van bijstand kon worden beschouwd. De aanvraag van appellant van 6 november 2009 is derhalve terecht afgewezen.
4.4. Uit wat onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma als voorzitter en E.J.M. Heijs en E.J. Govaers als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2012.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip duurzaam gescheiden leven.