ECLI:NL:CRVB:2012:BW4433

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/842 WIA + 11/843 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WIA-uitkering en terugvordering van voorschotten door het Uwv

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin de rechtbank de bestreden besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft bevestigd. De appellant, die zich op 27 april 2006 ziek meldde, had in januari 2008 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het Uwv kende hem een voorschot toe, maar later werd zijn uitkering ingetrokken omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De appellant betwistte de terugvordering van de voorschotten, die het Uwv had gedaan, en stelde dat dit in strijd was met zijn eigendomsrecht en het rechtszekerheidsbeginsel. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de terugvordering niet in strijd was met het Eerste Protocol en dat de besluiten van het Uwv op een juiste medische en arbeidskundige grondslag berustten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De Raad concludeerde dat er geen redenen waren om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de conclusies daarvan, en dat de appellant geen nieuwe medische gegevens had ingediend die zijn stellingen konden onderbouwen. De Raad oordeelde dat de terugvordering van de voorschotten rechtmatig was en dat de appellant niet mocht vertrouwen op de eerdere mededelingen van het Uwv over terugbetaling.

Uitspraak

11/842 WIA
11/843 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 23 december 2010, 10/231 en 10/291 (aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 18 april 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting in de zaken heeft gevoegd plaatsgevonden op 14 maart 2012. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant was laatstelijk werkzaam als helpdeskmedewerker. Op 27 april 2006 heeft hij zich ziek gemeld met verschillende klachten. In verband hiermee heeft appellant in januari 2008 een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend.
1.2. Bij besluit van 29 april 2008 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 24 april 2008 een voorschot ter hoogte van € 927,09 per maand op een WIA-uitkering toegekend. Daarbij is appellant onder meer te kennen gegeven dat, indien de uiteindelijke WIA-uitkering lager is dan het bedrag aan voorschot, hij het te veel ontvangen bedrag aan het Uwv dient terug te betalen.
1.3. Bij besluit van 21 mei 2008 heeft het Uwv appellant met ingang van 24 april 2008 een uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. Daarbij is tevens het voorschot op de uitkering met ingang van 1 juni 2008 beëindigd, is vastgesteld dat het voorschotbedrag hoger is dan het bedrag waarop appellant recht heeft aan uitkering en is meegedeeld dat appellant het te veel ontvangen voorschotbedrag dient terug te betalen. Hierover zou appellant nog een aparte brief ontvangen.
2.1. Op basis van een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 6 augustus 2009 appellants WIA-uitkering met ingang van 24 november 2009 ingetrokken omdat appellant per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 2 februari 2010 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 augustus 2009 ongegrond verklaard.
2.2. Het Uwv heeft bij besluit van 9 december 2009 de over de periode van 24 april 2008 tot 1 juni 2008 verstrekte voorschotten van in totaal € 939,03 van appellant teruggevorderd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 29 maart 2010 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Over de medische grondslag van bestreden besluit 1 heeft de rechtbank overwogen dat zij geen aanknopingspunten heeft kunnen vinden voor het oordeel dat de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts onjuist zijn. Daarbij heeft zij van belang geacht dat het standpunt van appellant, dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen, niet is onderbouwd met medische gegevens, zodat daaraan geen doorslaggevende betekenis wordt gehecht. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 1 heeft de rechtbank overwogen dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellant als passend kunnen worden aangemerkt. Over bestreden besluit 2 heeft de rechtbank overwogen dat in hetgeen van de zijde van appellant is aangevoerd geen grond wordt gezien voor het oordeel dat dit besluit is genomen in strijd met het rechtszekerheids- of vertrouwensbeginsel, noch voor een bijzondere omstandigheid op grond waarvan het Uwv van de terugvordering had moeten afzien.
4. In hoger beroep heeft appellant in de kern dezelfde gronden aangevoerd die hij in eerste aanleg heeft aangevoerd. Appellant heeft gesteld dat het Uwv zijn belastbaarheid heeft overschat. Hij acht zich niet in staat om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. Over de terugvordering heeft appellant naar voren gebracht dat deze in strijd komt met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel alsmede met het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Eerste Protocol).
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. De Raad heeft evenals de rechtbank geen redenen om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de juistheid en de conclusies ervan, waarop bestreden besluit 1 is gebaseerd. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. In hoger beroep heeft appellant geen medische gegevens ingebracht die zijn stelling, dat het Uwv zijn belastbaarheid heeft overschat, ondersteunen.
5.2. Het bestreden besluit 1 heeft ook een deugdelijke arbeidskundige grondslag. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 1 februari 2010 de schatting toegelicht en mogelijke overschrijdingen van de functionele mogelijkheden van appellant in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies naar behoren gemotiveerd. De belasting in de functies is in overeenstemming met de beperkingen van appellant. Het Uwv heeft in het verweerschrift op overtuigende wijze gereageerd op de in hoger beroep ingebrachte bezwaren tegen de geschiktheid van de functies.
6.1. De rechtbank wordt ten aanzien van bestreden besluit 2 eveneens gevolgd in haar oordeel en de daarop berustende overwegingen. De stelling van appellant dat de terugvordering een schending oplevert van artikel 1 van het Eerste Protocol is niet juist omdat niet kan worden gezegd dat door de terugvordering van het te veel ontvangen voorschotbedrag aan appellant een bestaand eigendomsrecht wordt ontnomen (vgl. CRvB 25 augustus 2006, LJN AY7513).
6.2. Voorts komt de terugvordering niet in strijd met het rechtszekerheids- of vertrouwensbeginsel. Weliswaar heeft het Uwv lang gewacht met het nemen van het terugvorderingsbesluit, maar dit vormt in het onderhavige geval geen grond voor het oordeel dat het rechtszekerheidsbeginsel zich tegen de terugvordering verzet dan wel dat appellant erop mocht vertrouwen dat het Uwv niet meer tot terugvordering zou overgaan gelet op de in de besluiten van 29 april 2008 en 21 mei 2008 opgenomen mededelingen over terugbetaling van te veel ontvangen voorschot.
7. Uit de overwegingen 5.1 tot en met 6.2 vloeit voort dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Voor vergoeding van schade als door appellant verzocht is geen plaats.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
recht doende:
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H. Bolt en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2012.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) Z. Karekezi.
JL