ECLI:NL:CRVB:2012:BW4054

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6816 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 april 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag om bijstand door appellant, die zich als dakloos had gemeld. De Raad oordeelde dat appellant zijn inlichtingenverplichting, zoals vastgelegd in artikel 17, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB), had geschonden door geen juiste of volledige opgave te doen van zijn feitelijke verblijfplaats. Dit leidde ertoe dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam niet in staat was om het recht op bijstand van appellant vast te stellen, waardoor de aanvraag terecht was afgewezen.

De procedure begon met de aanvraag van appellant op 13 maart 2008, waarna een locatiebezoek werd gepland om zijn verblijfssituatie te controleren. Tijdens dit bezoek zijn er verschillende waarnemingen gedaan die in strijd waren met de verklaringen van appellant. De Raad concludeerde dat appellant onduidelijkheid had geschapen over zijn feitelijke verblijf en dat hij niet voldoende had meegewerkt aan het onderzoek. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak, met verbetering van gronden.

De Raad benadrukte dat controleerbare gegevens over de feitelijke woon- en verblijfplaats essentieel zijn voor het vaststellen van recht op bijstand, ook voor iemand die dakloos is. De Raad oordeelde dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag op basis van de schending van de inlichtingenverplichting terecht was en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met R.H.M. Roelofs als voorzitter.

Uitspraak

09/6816 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 november 2009, 08/3832 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 17 april 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G. Funcke, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Funcke. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft op 13 maart 2008 bij het college een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Hij heeft daarbij te kennen gegeven dat hij dakloos is. In het kader van het onderzoek naar aanleiding van deze aanvraag heeft een medewerker van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) met appellant een afspraak gemaakt voor een zogenoemd locatiebezoek om te controleren en te verifiëren of appellant op de aangegeven plaats zijn feitelijke verblijfplaats heeft. Daartoe is een formulier “Afspraakbevestiging locatiebezoek” ingevuld en door appellant en een medewerker van de DWI ondertekend. Als datum van ondertekening is 14 mei 2008 doorgehaald en gewijzigd in 23 mei 2008. De afspraakbevestiging vermeldt onder meer het volgende:
“Gedurende de periode van vijf werkdagen na dagtekening van deze bevestiging zal klant tot 11.00 uur op bovenstaande locatie aanwezig zijn ter controle van zijn verblijfssituatie. Er zijn geen omstandigheden waardoor klant niet kan voldoen aan deze afspraak. Klant verklaart medewerking te zullen verlenen aan het locatiebezoek en zal onverwijld uit eigen beweging mededeling doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Indien klant deze afspraak niet nakomt of eerdergenoemde inlichtingen niet verstrekt zal op grond van artikel 17 Wet werk en bijstand de bijstandsaanvraag ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan worden afgewezen.”
Onder het kopje Bijzonderheden staat vermeld: “[industrieterrein] ([kenteken]) bij de [locatie]” (hierna: locatie). Van dinsdag 27 mei 2008 tot en met vrijdag 30 mei 2008 hebben handhavingsmedewerkers van de DWI een aantal locatiebezoeken afgelegd en gerapporteerd dat zij appellant op dinsdag 27 mei 2008 om 08.26 uur en op woensdag 28 mei 2008 om 08.00 uur op de locatie hebben aangetroffen in een VW transporter met [kenteken]. In de loop van middag en avond van die woensdag is de auto van appellant waargenomen op een parkeerplaats bij de flat [naam flat] te [plaatsnaam]. Op donderdag 29 mei 2008 om 05.45 uur is appellant niet aangetroffen op de locatie. Op dezelfde dag is wel waargenomen dat appellant om 07.10 uur uit de flat [naam flat] kwam, in zijn auto stapte en om 07.27 uur arriveerde op de locatie. Op vrijdag 30 mei 2008 op locatie is appellant om 06.24 uur wederom waargenomen bij de flat [naam flat] te [plaatsnaam]. Vervolgens is waargenomen dat appellant om 06.43 uur arriveerde op de locatie en daar zijn auto parkeerde. Appellant is voorts op 30 mei 2008 met deze bevindingen geconfronteerd en gehoord. Hij heeft daarbij onder meer verklaard: “(…) Ik heb sinds vorige week woensdag 21 mei 2008 alleen op dit terrein ([terrein]) geslapen. Ik slaap van twaalf uur ’s nachts tot 07.30 uur op dit terrein. (…) Ik heb deze hele week sinds maandag tot vandaag op dit terrein geslapen. (…) Ik ben niet door u of uw collega onheus behandeld. Ik lees zelf mijn verklaring door en u mag de inhoud van de bestelbus bekijken. (…)”. Nadat aan appellant is voorgesteld het gesprek elders voort te zetten, gaf hij aan dat dit niet nodig was. Geconfronteerd met de verdere onderzoeksbevindingen (waaronder de inhoud van zijn bestelbus) en navraag over een in de flat [naam flat] wonende kennis heeft appellant te kennen gegeven geen vragen meer te beantwoorden. Vervolgens heeft hij geweigerd alle bladzijden van de in concept opgenomen en aan hem voorgelezen verklaring te ondertekenen en heeft hij op de laatste pagina vermeld dat hij zich zwaar geïntimideerd voelt door de DWI.
1.2. Bij besluit van 20 juni 2008 heeft het college de aanvraag om bijstand van appellant afgewezen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellant onjuiste informatie heeft verstrekt over zijn woon- en leefsituatie met als gevolg dat het recht op bijstand niet is vast te stellen.
1.3. Bij besluit van 20 augustus 2008 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 20 juni 2008 ongegrond verklaard. Daarbij is onder meer te kennen gegeven dat appellant onjuist heeft verklaard over zijn (nachtelijke) verblijf op de afgesproken locatie en dat hij geen nadere inlichtingen wilde verstrekken over de in zijn bestelbus aangetroffen stukken en over zijn verblijf in de flat [naam flat] in de woning van [L.].
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden het besluit ongegrond verklaard. De rechtbank acht niet onomstotelijk bewezen dat de afspraak voor het locatiebezoek op 23 mei 2008 in plaats van op 14 mei 2008 is gemaakt maar acht dit wel voldoende aannemelijk. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat tot aan de zitting bij de rechtbank appellant nimmer heeft aangevoerd dat de gecontroleerde periode onjuist was, dat appellant tijdens zijn verhoor op 30 mei 2008 heeft verklaard dat hij sinds vorige week woensdag 21 mei 2008 op locatie heeft geslapen en dat op 14 mei 2008 niet alle gevraagde stukken waren overgelegd zodat een daarop vooruitlopende afspraak voor een locatiebezoek niet voor de hand lag. Gelet hierop en op de tegenstrijdige verklaringen van appellant heeft het college volgens de rechtbank terecht de conclusie getrokken dat wegens schending van de wettelijke inlichtingenverplichting door appellant het recht op bijstand niet is vast te stellen. Of appellant tevens niet heeft voldaan aan de wettelijke medewerkingsverplichting heeft de rechtbank in het midden gelaten.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen deze uitspraak gekeerd. Daartoe is aangevoerd dat de afspraak voor het locatiebezoek op 14 mei 2008 is gemaakt, dat de datum op de afspraakbevestiging eigenmachtig en zonder medeweten van appellant is gewijzigd in 23 mei 2008, dat op 23 mei 2008 geen gesprek heeft plaatsgevonden met appellant, dat de gemeente dus tijdens de verkeerde periode heeft gecontroleerd, dat de op 30 mei 2008 opgemaakte verklaringen van appellant deels niet zijn ondertekend en dat de gemaakte afspraak bovendien niet geheel duidelijk is nu daarin niet staat vermeld vanaf welk tijdstip appellant op de afgesproken locatie aanwezig diende te zijn.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voorop staat dat controleerbare gegevens over de feitelijke woon- en verblijfplaats van essentieel belang zijn voor de beantwoording van de vraag of iemand recht heeft op bijstand. Ook van iemand die stelt dakloos te zijn kan worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats.
4.2. Anders dan de rechtbank is de Raad op grond van de voorhanden gedingstukken en het verhandelde ter zitting, van oordeel dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat met appellant op 23 mei 2008 een afspraak voor een locatiebezoek is gemaakt voor de vijf daarop volgende werkdagen. Bij het ontbreken van een schriftelijke uitnodiging voor
23 mei 2008 en een bij die gelegenheid opgemaakte rapportage of gespreksnotitie, bestaat onvoldoende zekerheid dat op die datum inderdaad een (vervolg)gesprek met appellant heeft plaatsgevonden waarbij nieuwe afspraken zijn gemaakt. De enkele handmatige doorhaling van “14” en vervanging door “23”, zonder toelichting of accordering, is daarvoor onvoldoende.
4.3. Dit neemt niet weg dat appellant, gelet op de onder 1.1 vermelde waarnemingen en de door hem naar aanleiding daarvan afgelegde verklaringen, onduidelijkheid heeft geschapen over zijn feitelijke verblijf ten tijde in geding. Appellant heeft er weliswaar op gewezen dat hij niet iedere pagina van het verslag van 30 mei 2008 heeft ondertekend, maar dit leidt niet tot een andere conclusie, reeds omdat op de wel ondertekende pagina’s van de verklaring - in strijd met de gedane waarnemingen - is verklaard dat hij van maandag 26 mei tot vrijdag 30 mei 2008 gedurende de gehele nacht en vroege ochtend op de locatie is geweest. Dat in een eerder gemaakte afspraakbevestiging niet is aangegeven vanaf welk precies tijdstip appellant aanwezig diende te zijn, kan hier niet aan afdoen. De Raad is overigens met de voorzieningenrechter van de rechtbank (zie de uitspraak van 30 juli 2008, 08/2472) van oordeel dat het daarbij in de rede ligt uit te gaan van het doorbrengen van de gehele nacht op de locatie en dus niet pas vanaf een bepaald tijdstip in de ochtend. Daarbij is mede van betekenis dat appellant ook in het recente verleden reeds bijstand als dakloze heeft ontvangen, zodat hem de “spelregels” bekend waren, en lag het voorts op de weg van appellant om verduidelijking te vragen als dit nodig was.
4.4. Het voorgaande betekent dat appellant door geen juiste of volledige opgave te doen van zijn feitelijke verblijfplaats de op hem rustende inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB heeft geschonden. Als gevolg daarvan heeft het college het recht op bijstand van appellant ten tijde in geding niet kunnen vaststellen, zodat de aanvraag om bijstand als dakloze terecht met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de WWB in verbinding met artikel 11, eerste lid, van de WWB is afgewezen.
4.5. Gelet op het vorenstaande treft het hoger beroep geen doel. De aangevallen uitspraak komt, met verbetering van gronden, voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en J.J.A. Kooijman en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2012.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) V.C. Hartkamp.
RB