ECLI:NL:CRVB:2012:BW4038

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4995 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ZW-uitkering na medisch onderzoek door verzekeringsartsen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die een Ziektewet (ZW) uitkering heeft aangevraagd na zich ziek te hebben gemeld wegens psychische klachten. De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak na een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die het beroep van de appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. De appellant had zich op 17 november 2008 ziek gemeld vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet. Het Uwv weigerde op 16 november 2009 de verdere uitkering van ziekengeld, wat leidde tot het bestreden besluit op 11 december 2009, waarin het bezwaar van de appellant ongegrond werd verklaard.

De Raad stelt vast dat het medisch onderzoek door de betrokken verzekeringsartsen met de vereiste zorgvuldigheid heeft plaatsgevonden. De bezwaarverzekeringsarts heeft dossierstudie verricht, de hoorzitting bijgewoond en de appellant onderzocht. De Raad concludeert dat de medische conclusies van de artsen goed zijn gemotiveerd en dat er geen aanwijzingen zijn voor een ernstige psychiatrische stoornis die de belastbaarheid van de appellant zou beïnvloeden. De in hoger beroep overgelegde medische informatie biedt geen nieuw licht op de zaak, aangezien deze niet betrekking heeft op de gezondheidstoestand van de appellant op de datum in geding.

De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en J.J.T. van den Corput als leden, en is openbaar uitgesproken op 18 april 2012.

Uitspraak

10/4995 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 30 juli 2010, 10/71 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 18 april 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.A.M. van den Eeden, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Eeden. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de voor dit geding van belang zijn feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.2. Appellant heeft zich op 17 november 2008, vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet, ziek gemeld wegens psychische klachten. Bij besluit van 16 november 2009 heeft het Uwv per 18 november 2009 (verdere) uitkering van ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW) geweigerd. Bij besluit van 11 december 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 16 november 2009, onder verwijzing naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal van 8 december 2009, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om het medisch oordeel van de betrokken verzekeringsartsen in twijfel te trekken.
3. In hoger beroep benadrukt appellant dat het medisch onderzoek door de betrokken verzekeringsarts onzorgvuldig is geweest. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant onderzoeksgegevens in het kader van zijn aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en bijstand en nadere medische informatie van de behandelend sector overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt vast dat in hoger beroep in essentie dezelfde gronden zijn aangevoerd als in beroep. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de beroepsgronden van appellant uitvoerig besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daaraan ten grondslag hebben gelegen.
4.2. Ook de Raad is van oordeel dat het medisch onderzoek door de betrokken (bezwaar)verzekeringsartsen met de vereiste zorgvuldigheid heeft plaatsgevonden en dat de conclusies inzichtelijk zijn gemotiveerd. De bezwaarverzekeringsarts heeft dossierstudie verricht, de hoorzitting bijgewoond en appellant aansluitend op het spreekuur van 8 december 2009 onderzocht. Bij de beoordeling heeft de bezwaarverzekeringsarts de informatie van de oogarts van december 2007 en het interventie-indicatie onderzoek van Argonaut van 15 april 2009 meegewogen. De bezwaarverzekeringsarts vindt aanwijzingen voor een zeer geringe mate van depressiviteit waaruit geen evidente belemmeringen in het dagelijks leven en werk voortvloeien. De Raad volgt appellant niet in zijn betoog dat aan de deskundigheid van de artsen van het Uwv moet worden getwijfeld.
4.3. De in hoger beroep overgelegde medische informatie werpt geen ander licht op de zaak nu deze informatie geen betrekking heeft op de gezondheidstoestand van appellant op de datum in geding. Uit het medisch belastbaarheidonderzoek van de bedrijfsarts H.C.G. Backus van 13 april 2011 komen geen aanwijzingen naar voren dat bij appellant sprake is van een ernstige psychiatrische stoornis, dat blijkt evenmin uit het psychodiagnostisch onderzoek van psycholoog S.H. van ’t Klooster van 6 juli 2011. De bedrijfsarts Backus concludeert dat appellant gezien zijn klachten en problemen belastbaar is met arbeid. Uit de brief van GZ-psycholoog C. Bijl van 6 februari 2012 blijkt dat appellant pas op 4 augustus 2010 voor een intake is gezien. De Raad merkt op dat eventuele verslechteringen in de gezondheidstoestand van appellant na de datum in geding bij de beoordeling van de vraag of hij met ingang van 18 november 2009 weer geschikt was voor zijn arbeid buiten beschouwing dienen te blijven.
4.4. Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2012.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) Z. Karekezi.
JL