[appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 1 december 2009, 09/630 (aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 18 april 2012
Namens appellante heeft A. De Ridder, consulent sociaal juridische dienstverlening bij MEE te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en vragen van de Raad schriftelijk beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2012. Appellante is verschenen in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde De Ridder. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J. Damsma.
1.1. Op 23 oktober 2008 heeft appellante een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. Het Uwv heeft bij ontvangst van deze aanvraag vastgesteld dat het re-integratieverslag niet compleet was en heeft de werkgever verzocht de ontbrekende onderdelen binnen een week toe te zenden. Daaraan is door de werkgever niet voldaan. Bij besluit van 18 november 2008 heeft het Uwv het tijdvak waarin appellante jegens de werkgever recht heeft op loon tijdens ziekte, verlengd met 52 weken. Die verlenging - ook wel kortweg loonsanctie genoemd - is opgelegd in aansluiting op de afloop van de normale wachttijd van 104 weken op de grond dat door de werkgever niet is voldaan aan de re-integratieverplichtingen.
1.2. Bij brief van 2 januari 2009 heeft de werkgever aan het Uwv laten weten dat zij de gebreken heeft hersteld en als bijlagen bij deze brief een intakeverslag van 27 september 2007, een evaluatierapportage van 11 januari 2008 en een eindrapportage van 11 november 2008, allen opgesteld door Agens Pro Mobile, toegezonden. Bij besluit van 21 januari 2009 heeft het Uwv aangegeven dat de werkgever de tekortkoming heeft hersteld, en het tijdvak van de loonsanctie verkort tot 4 maart 2009.
1.3. Appellante heeft tegen het besluit van 21 januari 2009 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 29 mei 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar, onder verwijzing naar de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige H.G. Coerts van 27 mei 2009, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het Uwv onterecht heeft aangenomen dat niet kan worden afgeweken van een eenmaal afgegeven deskundigenbericht. Door in de bezwaarprocedure uit te gaan van de onaantastbaarheid van het deskundigenbericht heeft het Uwv geen blijk gegeven van een volledige heroverweging, op grond waarvan het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt wegens strijd met het motiveringsbeginsel zoals neergelegd in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met betrekking tot de vraag of er aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten, heeft de rechtbank overwogen dat het reparatoire karakter van de loonsanctie, zoals de wetgever heeft beoogd met het bepaalde in het negende lid van artikel 25 van de Wet WIA, met zich mee brengt dat herstel van het verzuim plaats kan vinden zonder dat exact aan de gestelde vorm- en herkenbaarheidsvereisten zoals gesteld in de wet wordt voldaan. Volgens de rechtbank heeft het Uwv mogen besluiten tot verkorting van de loonsanctie op het moment dat door de werkgever een intakeverslag, een evaluatieverslag en een eindrapportage van Agens Pro Mobile waren overgelegd nu uit deze stukken voldoende blijkt welke stappen er in het re-integratieproces zijn gezet en welke afspraken er zijn gemaakt. Daarom is het op basis van deze stukken mogelijk om te beoordelen of er voldoende re-integratie inspanningen zijn verricht. De rechtbank is van oordeel dat uit de in het geding gebrachte stukken voldoende blijkt dat de werkgever in redelijkheid heeft kunnen komen tot de verrichte re-integratie inspanningen. Hetgeen appellante heeft aangevoerd is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om de bevindingen in het deskundigenbericht van 13 augustus 2008 en de rapportage van de arbeidsdeskundige van 20 januari 2009 in twijfel te trekken.
3.1. In hoger beroep heeft appellante zich gericht tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit door de rechtbank. Zij heeft daartoe (samengevat) aangevoerd dat door de werkgever, zowel qua vorm- en herkenbaarheidsvereisten als inhoudelijk niet is voldaan aan de geldende re-integratie verplichtingen en het Uwv derhalve ten onrechte heeft besloten tot verkorting van de loonsanctie.
3.2. In het verweerschrift heeft het Uwv aangegeven zich volledig te kunnen verenigen met het oordeel en de overwegingen daartoe van de rechtbank.
4. De Raad, oordelend over hetgeen appellante tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, overweegt het volgende.
4.1. Gezien de standpunten van partijen is in hoger beroep in geschil of het Uwv terecht heeft kunnen vaststellen dat de werkgever met de bij brief van 2 januari 2009 aangeboden stukken de tekortkoming in de re-integratieprocedure heeft hersteld, mede op basis van die stukken heeft kunnen vaststellen dat door de werkgever in voldoende mate is voldaan aan de re-integratie-inspanningen en op grond daarvan heeft kunnen besluiten tot verkorting van de opgelegde loonsanctie.
4.2. Zoals de Raad reeds eerder heeft aangegeven (zie zijn uitspraak van 12 mei 2010, LJN BM4397) impliceert de uitwerking van het loonsanctiesysteem, als neergelegd in de artikelen 25, 64 en 65 van de Wet WIA, voor zover hier relevant, het volgende:
“Als het Uwv constateert dat het re-integratieverslag ontbreekt of onvolledig is en het niet (compleet) leveren van het re-integratieverslag aan de werkgever ligt, dan wordt niet direct een loonsanctie opgelegd. Het Uwv stelt de werkgever eerst in staat de ontbrekende gegevens binnen een week aan te vullen. Als de werkgever de werkgever de ontbrekende gegevens niet binnen deze termijn heeft geleverd, legt het Uwv de werkgever een loonsanctie op die maximaal een jaar kan bedragen. De werkgever levert vervolgens alsnog de gevraagde gegevens en stuurt deze aan het Uwv. Het Uwv zal vervolgens beoordelen of de werkgever zijn verzuim voldoende heeft hersteld. Is dat niet het geval dan wordt de loonsanctie voortgezet. Heeft de werkgever zijn verzuim wel voldoende hersteld, dan beoordeelt het Uwv of de werkgever voldoende re-integratie inspanningen heeft verricht. Is dat het geval dan wordt de loonsanctie beëindigd, in beginsel zes weken na deze vaststelling. Heeft de werkgever onvoldoende inspanningen gepleegd, dan wordt de loonsanctie op inhoudelijke gronden voortgezet.”
4.3 De Raad stelt vast dat bij of krachtens de bepalingen van de Wet WIA geen formulieren zijn voorgeschreven voor de met het re-integratieverslag door de werkgever te overleggen bescheiden. Dus kan niet worden gezegd dat het Uwv in dit geval de door de werkgever overgelegde stukken niet mocht accepteren.
4.4. De Raad is in lijn met de rechtbank van oordeel dat de door de werkgever overlegde rapportages van Agens de noodzakelijke informatie bevatten op grond waarvan het Uwv in staat was te beoordelen of er voldoende re-integratie inspanningen zijn verricht nu uit deze rapportages voldoende blijkt welke stappen er in het re-integratieproces zijn gezet en welke afspraken er zijn gemaakt. De Raad voegt daar aan toe dat uit deze stukken ook blijkt dat appellante steeds actief bij de re-integratie is betrokken. Ter zitting van de Raad heeft appellante bevestigd dat de betreffende verslagen ook ten tijde van de uitvoering van het re-integratieproces bij haar bekend waren. Ook in hoger beroep heeft appellante niet concreet gemaakt wat er inhoudelijk door de werkgever meer gedaan had moeten worden in het re-integratieproces.
4.5. De Raad is van oordeel dat de rapportages van de (bezwaar)arbeidsdeskundigen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat het Uwv daarmee inhoudelijk overtuigend heeft gemotiveerd dat de werkgever de administratieve tekortkomingen heeft hersteld en dat de re-integratie-inspanningen van de werkgever voldoende zijn geweest. Appellante heeft geen andersluidende informatie ingebracht op grond waarvan de bevindingen van de (bezwaar)arbeidsdeskundigen in twijfel kunnen worden getrokken.
4.6. Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen, volgt dat de Raad van oordeel is dat het Uwv op basis van de beschikbare gegevens terecht heeft besloten de aan de werkgever opgelegde loonsanctie te verkorten. Dat leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient voorzover aangevochten, te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake de vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 april 2012.