ECLI:NL:CRVB:2012:BW2934

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-3917 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor borgstelling kredietverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 april 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand ter aflossing van een schuldenlast. Appellant, die sinds 1978 een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt op grond van de WAO, had op 12 augustus 2008 een aanvraag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen voor een borgstelling voor een kredietverlening door de Kredietbank Walcheren. Het college heeft deze aanvraag echter afgewezen, omdat zij deze had aangemerkt als een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van deze bijstand, omdat hij geen verzoek had gedaan om verlening van een saneringskrediet, wat een vereiste was volgens artikel 49 van de WWB. De Raad heeft geoordeeld dat het college terecht heeft besloten om de aanvraag af te wijzen, aangezien appellant op het moment van de aanvraag over voldoende middelen beschikte om in zijn noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Middelburg bevestigd, waarin het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond was verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

10/3917 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 3 juni 2010, 09/166 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen (college)
Datum uitspraak: 17 april 2012
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken aan de Raad gezonden.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 6 maart 2012. Partijen zijn niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt sedert 1 januari 1978 een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
1.2. Appellant heeft op 12 augustus 2008 bij het college een aanvraag ingediend om een borgstelling voor een kredietverlening door de Kredietbank Walcheren. Het college heeft deze aanvraag opgevat als een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ter aflossing van een schuldenlast en deze bij besluit van 2 september 2008 afgewezen onder verwijzing naar artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, en artikel 49, aanhef en onder a, van de WWB.
1.3. Bij besluit van 12 januari 2009 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 2 september 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant op 12 augustus 2008 een aanvraag heeft gedaan om bijzondere bijstand ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast. Anders dan appellant aanvoert, betekent de omstandigheid dat hij niet om geld maar om een borgstelling heeft gevraagd niet dat van een aanvraag om bijzondere bijstand geen sprake is. Bijstand kan immers in diverse vormen worden verleend, namelijk om niet, in de vorm van een geldlening of borgtocht of in natura. Artikel 48 en volgende van de WWB geven regels over de vorm van de bijstand.
4.2. Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB, zoals dat artikel luidde ten tijde hier van belang, heeft degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, danwel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, geen recht op bijstand.
4.3. Bij het ontstaan van de schuldenlast, danwel nadien, beschikte appellant over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. De omstandigheid dat op zijn WAO-uitkering vanaf oktober 2007 tot en met mei 2008 tot een te hoog bedrag beslag is gelegd omdat de gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet niet juist had berekend, doet daaraan niet af. Immers vóór oktober 2007 en vanaf juni 2008 beschikte appellant wel over een inkomen waarmee hij kon voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Bovendien heeft de gerechtsdeurwaarder naar aanleiding van de bezwaren van appellant de beslagvrije voet met terugwerkende kracht aangepast en het teveel betaalde aan appellant terugbetaald. Het voorgaande betekent dat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB een beletsel vormde voor verlening van de door appellant gevraagde bijzondere bijstand.
4.4. In artikel 49, aanhef en onder a, ten eerste, van de WWB, zoals dat artikel luidde ten tijde hier van belang, is bepaald dat in afwijking van artikel 13, eerste lid, onderdeel f, (oud) van de WWB, het college bijzondere bijstand kan verlenen in de vorm van een borgtocht, indien het verzoek van de belanghebbende tot verlening van een saneringskrediet is afgewezen vanwege diens beperkte mogelijkheden tot terugbetaling en de borgtocht noodzakelijk is om de krediettransactie alsnog doorgang te doen vinden door een gemeentelijke kredietbank als bedoeld in de Wet financieel toezicht.
4.5. Appellant heeft zich in november 2007 gewend tot de Stichting Maatschappelijk Werk Zeeuws Vlaanderen (stichting) en verzocht om bemiddeling danwel hulp bij het verkrijgen van een lening bij de kredietbank. De stichting heeft het verzoek van appellant opgevat als een verzoek om een schuldsanering tot stand te brengen en heeft appellant in mei 2008 een contract voorgelegd waarin de wijze van schuldhulpverlening en de voorwaarden van de hulpverlening waren opgenomen. Appellant heeft dit contract niet ondertekend omdat de aangeboden hulp niet aansloot bij zijn hulpvraag. Vervolgens heeft appellant contact gelegd met de Kredietbank Walcheren en om een lening verzocht. Dit verzoek betrof geen verzoek tot verlening van een saneringskrediet. De Kredietbank Walcheren wilde appellant wel een krediet verstrekken op voorwaarde dat de gemeente Terneuzen zich hiervoor borg stelt. Aangezien appellant geen verzoek heeft gedaan om verlening van een saneringskrediet voldeed hij reeds daarom niet aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB. Dat betekent dat het college niet bevoegd was om in afwijking van 13, eerste lid, aanhef en onder f (oud) van de WWB appellant bijzondere bijstand in de vorm van een borgtocht te verlenen.
4.6. Gelet op hetgeen onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen heeft het college bij het bestreden besluit de afwijzing van de aanvraag van appellant van 12 augustus 2008 terecht gehandhaafd. Dat appellant, zoals hij stelt, de betreffende schulden niet moedwillig heeft veroorzaakt, maakt dat niet anders. Ook hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd over de wijze waarop de stichting zijn hulpvraag heeft behandeld leidt niet tot een ander oordeel. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en J.J.A. Kooijman en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2012.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) V.C. Hartkamp.
HD